Zoeken

Eén minuutje maar

Twee jaar geleden kondigde mijn vrouw aan dat ze wou scheiden. Zij had een vermijdende hechtingsstijl had en ik een angstige, daardoor kon het nooit echt iets worden. Ik zei haar dat het toch al vijftien jaar iets was. Dat was alleen maar onze indruk geweest, zei ze. En dat ik nu maar eens mijn eigen boontjes moest doppen. Ze regelde een appartement voor me en besprak onze scheiding met de notaris. Mijn zoontje Max was één van die kinderen die zelfs in oorlogssituaties zouden gedijen. Meestal droeg hij zijn voetbal onder zijn oksel en speurde door zijn te lange krullen naar een plek om te sjotten. Een berm met wat plastic of het verlaten plein voor de kerk. Hij trapte zijn bal naar me of trok aan mijn mouw om me een eekhoorn te tonen. In de week dat hij bij mijn vrouw verbleef, zat ik op het kerkplein. Toen ik zijn bal van ver hoorde stuiteren, liep ik op hem af en tilde hem op. ‘Niet doen, papa’, lachte hij. Voor Max bleef ik in het dorp. Parallel aan mijn scheiding verdwenen in het dorp drie restaurants, vijf kroegen, een bank en het stationsloket. Alsof die ook tot mijn inboedel behoorden, die ik zag halveren. Er waren geruchten dat de apotheker te weinig omzet draaide, waardoor mensen vreesden dat ze binnenkort kilometers moesten rijden om een pijnstiller te kopen. Die angst verdween toen bleek dat je alles online kon bestellen. Bestelwagens reden van deur tot deur, mensen namen in pyjama hun pakje in ontvangst. De straten werden leger, alsof die bestelwagens de bewoners van het dorp één voor één ontvoerden. Het leven keerde terug toen een internetgigant besloot om zijn loods naast het dorp neer te poten. Een honderddertig hectaren groot magazijn waar online-aankopen verwerkt werden. De spullen die in fotoformaat in een computer pasten, besloegen honderden vierkante meters magazijn. Er kwamen arbeiders naar ons dorp, uit Portugal, Italië, Bulgarije, Polen, Marokko en ook uit België. Het bedrijf liet een bungalowpark voor hen bouwen. Ik had als ober gewerkt één van de failliete restaurants en bood me aan als order picker. Het magazijn herbergde alles wat de wereld te bieden had: De Bijbel, hondenbrokken, panty’s, poetsproducten en condooms. In een van de rekken glimlachten tientallen Michelle Obama’s me toe, haar boek ‘Becoming’ verkocht goed. Minstens twintig keer per dag laadde ik het op mijn karretje. Ik wilde Michelle’s verhaal lezen tot net voor het hoofdstuk waar ze doorbrak en het maakte, want daar werden de meeste biografieën voorspelbaar en oninteressant. Had ze die Barack maar nooit leren kennen. De internetgigant financierde in het dorp een supermarkt met spullen uit de loods. Arbeiders die genoeg gespaard hadden, startten een pitta-zaak. Ik smulde van die vettige kost, blij dat ik niks hoefde te koken. De apotheker had weer klanten genoeg. Twee weken voor Black Friday werden er tweehonderd extra arbeiders aangenomen.  De verweerde houten planken van onze trolleys scheerden rakelings langs elkaar heen, voortdurend in beweging als de vierkantjes van een caleidoscoop. De internetgigant loofde elke week een prijs uit aan de snelste werkkracht, meestal iets elektronisch. Game consoles waren populair en televisieschermen waarmee je je living omtoverde tot home cinema. Ik holde me te pletter om Max te verrassen met een Playstation. Hij was altijd bij me, al zat hij fysiek op school. In mijn dagdromen hield hij zich vast aan het handvat van de trolley en joelde hij terwijl ik hem voortduwde. Ik dicteerde de bestellingen en Max haalde de producten uit de rekken. We reden iedereen eraf. Onder de nieuwe arbeiders was er een man die het spel niet begreep. Hij slenterde op zijn versleten sandalen achter zijn kar, nam op zijn dooie gemakken een item uit de rekken, liet zijn trolley in het gangpad staan en dwarsboomde zo de perfecte golven van ons trolley-verkeer, de hoge- en lagedrukgebieden op de plattegrond van ons magazijn. Deze stilstaande man was even verwoestend als een orkaan. ‘Zet je trolley toch aan de kant, kerel!’, schreeuwde ik. De man, wiens sluik donker haar en groene ogen een vreemde rust uitstraalden, draaide zich om, stak zijn wijsvinger in de lucht en zei ‘Eén minuutje maar!’ ‘Proficiat, u heeft gewonnen.’ Op vrijdag ging de bel tien minuten vroeger en nam ik mijn prijs in ontvangst. Nadat ik ‘dank u’ had gepreveld tegen de personeelsverantwoordelijke, scheurde ik de kartonnen doos open. Ik trok de plakband eraf, plooide de flappen om, voelde een grillige vorm in plaats van een platte bak en vreesde het ergste. Ik trok het matte plastic eraf en zag dat het ergste een understatement was. Geen playstation maar een keukenrobot. Waarschijnlijk één van de geretourneerde exemplaren waar ergens een kras op zat, of waarvan de motor sputterde. Moeilijk door te verkopen. De maalschroef in de ijzeren kom had vervaarlijke tandjes. Max vond hem prachtig. Zoals de robot twee gardes omhoog hield, leek hij op die enorme sprinkhanen in documentaires die hun voorpoten in de lucht hielden, zei hij. Ik keek naar de roodgelakte machine en zag de bidsprinkhaan. Dat weekend testten we alle functies van de keukenrobot, Max verzon er geheime missies bij. Daarna voetbalden we in het zwakke winterlicht. Na het weekend bracht ik Max terug naar zijn moeder.  Voor we aanbelden, gaven we elkaar een geheimzinnige handdruk, vuistje – wave -spray – pang- vuistje. Toen glipte Max even gretig mijn voormalige huis binnen, naar de kamer waar ik hem vroeger voorlas. ‘Er zijn pannenkoeken’, riep mijn ex hem na. Over haar schouder heen, op het einde van de gang, zag ik een man in de keuken. Hij was me niet helemaal onbekend. Zijn lange haar hing over zijn beige hemd met donkergroene palmbomen, zijn ogen straalden een haast christelijke ernst uit. De trage man uit het magazijn dronk koffie aan mijn ex-keukentafel. ‘Proficiat met uw prijs’, riep hij, ‘en tot morgen.’

Pons
0 0

Een nieuwe realiteit

Met zijn zevenen stonden we in voor het organiseren van de werkelijkheid. Daartoe hadden we een beige koffiethermos met gestileerde oranje blaadjes. Op een namaakhouten dienblad lagen pistolets met kaas waarvan de harde rand de ouderdom aangaf. Er waren zakjes suiker en melkpoeder, niet te verwarren met elkaar. Ze zaten in metalen kannen met twee oren, zodat we elkaar niet hoefden aan te raken bij het doorgeven. Aan de muur hing een poster van een lang vervlogen evenement. Vijf collega’s plus ikzelf zaten in twee rangen tegenover elkaar, enkel Dirk ontbrak nog. Onze herfstjassen ontdubbelden onze lichamen en vormden een tweede gezelschap aan onze rugleuningen. Ik haakte mijn voeten rond de metalen stoelpoten. Op tafel lag een blad met onze algemene doelstelling: Organiseren van de werkelijkheid ‘Wie zal er beginnen?’ vroeg Peter. Zijn adamsappel had zich met de jaren duidelijker afgetekend en dirigeerde hem bij het praten. We wisten wie er zou beginnen. Birgit had net nog gekookt en instructies gegeven aan haar man om de avond met de kinderen in goede banen te leiden. Ondanks de avondfile veroorzaakt door een gekantelde oplegger, was ze op tijd in de vergaderzaal. Anna, die een paar jaar jonger was dan Birgit, hoorde het aan. Ze schommelde heen en weer op haar stoel en eindigde in een soort contrapunt, steunend op haar rechterbil en op haar linker-ellenboog, zodat ze haar lichaam even te slapen kon leggen terwijl haar geest wakker bleef. Haar uk van twee had het saboteren in de vingers, vertelde ze haast elke dag. De veel te luide speeltjes die haar ouders voor haar dochter hadden gekocht, bliepten nog na in haar hoofd. Op tafel lag een kopietje met de blanco keerzijde naar boven, dadelijk zou Birgit het omdraaien met de boodschap dat ze thuis al wat had nagedacht. Naast Anna beet Lore in haar ongeschilde peer. Ze ging er prat op dat haar krullen nog nooit een kam gezien hadden. Haar nonchalance had iets onberispelijks, een kapper was uren zoet om haren in zulk een perfecte warhoop te leggen. Alles was wild en ging vanzelf bij Lore, wat haar erg aantrekkelijk maakte bij mannen. Collega Luc ervoer die sensualiteit als intimiderend, doch niet zo bedreigend als tunnels of het vliegtuig, dat hij niet kon nemen zonder ‘pammetje’. Lorazepam was zijn favoriet. Toch vroeg hij net aan Lore een blad papier, die er in één haal één uit haar schrift scheurde. ‘Asjeblieft!’, zei ze. ‘Dank u,’ mompelde Luc terwijl hij zijn balpen aan klikte. De koffie verspreidde een muffe geur van aangebrand gruis in de kamer, een geur die me verzadigde zonder dat ik ooit koffie had gedronken. Anna klaagde over het gebrek aan parkeerplaats in de buurt, toen Birgit ons aanspoorde om er eens in te vliegen. ‘Stappen zal ook gaan’, knipoogde Lore naar Luc. ‘Met jullie goedkeuring licht ik mijn ideeën even toe voor de visietekst over de werkelijkheid,’ begon ze, ‘uit de mindmap die we vorige keer schetsten,…’ Net toen kwam Dirk binnen. ‘Pardon’, zij hij toen zijn rijzige gestalte tegen mijn rugleuning botste. Er vielen wat regendruppels in mijn nek. ‘Niet erg’, zei ik. Hij droeg zijn fietshelm nog en had reflecterende strips om zijn arm. ‘Excuses, ik zat op een andere vestiging. Fout genoteerd.’ ‘Goed dat je er nu bent’, zei Birgit. Hij ging op de enige vrije plaats zitten aan de kop van de tafel. ‘Ik heb op internet al eens naar visieteksten over de werkelijkheid gekeken’, zei hij, ‘Ik zie niet in wat daar nieuw aan is. Dat hebben we toch allemaal al eens bedacht, een paar jaar geleden?’ ‘Sinds we gefusioneerd zijn, zijn er weer andere noden en behoeften, die nieuwe subdoelen en actieplannen impliceren.’ zei Birgit. ‘En moeten wij hier met ons zevenen wat over de werkelijkheid beslissen, terwijl andere teams ook een plan bedenken? Eigenlijk zou er toch gewoon één overkoepelend orgaan moeten zijn.’  ‘Laten we voor vandaag even onze werkgroep voor ogen houden. Daarvoor zijn we hier samengekomen,’ antwoordde Birgit. ‘Bovendien blinken die teksten uit in wolligheid,’ ging Dirk verder, ‘Allerhande abstracte termen waar je om het even wat kan in zien en waar wij niks mee opschieten.’ ‘Dirk, het moét nu eenmaal gebeuren. We moeten verder met de andere groep, we hebben procedures nodig waarin zowel zij als wij ons kunnen vinden.’ Aisha’s duidelijke stem was een gave in de protesten waar ze vaak aan deelnam. In kleine ruimtes klonk ze net iets te luid, maar iedereen wist dat dat niet persoonlijk bedoeld was. Ze droeg een vestje uit India, waar ze ooit een jaar had gewoond, en ze rook altijd licht naar kaneel. ‘Goed,’ ging Birgit verder, ‘dat brengt ons bij het hoofdpunt: ‘het bereiken van een gedragen en consistente visie over de werkelijkheid.’  ‘Excuses’, zei Aisha, ‘waarom noemen we het eigenlijk ‘werkelijkheid’. Was er niet afgesproken dat we voor internationaler klinkende benamingen zouden gaan?’ ‘Zoals ‘realiteit’’, suggereerde Anna terwijl ze gemorste koffie van de tafel depte met haar servet. ‘Exact’, zei Aisha, ‘door het met ’werkelijkheid’ aan te duiden, een woord dat geen wortels heeft in andere talen, lijken we onze actieradius te beperken.’ ‘Ach’, zei Peter, ‘kunnen we niet beter een nieuw woord bedenken, als we dan toch voor iets compleet nieuws gaan.’ ‘Oude wijn in nieuwe vaten’, herhaalde Dirk. ‘Alles is al bedacht.’ ‘Vanuit jouw perspectief, misschien’, zei Aisha. Luc vouwde het zilverpapier van zijn chocolaatje fijn tussen zijn vingers. Hoe meer de spanning steeg, hoe sneller hij met het papiertje schoof, als een krekel die zijn poot over zijn vleugels wreef. ‘Hoe moet die Esperanto-versie van de werkelijkheid dan wel klinken?’, zei Dirk smalend. ‘Misschien kunnen we een neologisme maken van het Chinese Xianshi en Vaastavikata in het Hindi,’ stelde Aisha voor. ‘Het wordt tijd dat er wat meer gelijkheid komt. Dat minderheden stilaan hun invloed hebben en krijgen,’ beaamde Lore. ‘Vaastakiksjanshi, dus,’ zei Peter, ’of Ksjanstavikata, dat bekt lekkerder.’ Hij probeerde beide varianten een paar keer uit. ‘Beslist, Ksjanstavikata is de winnaar.’ ‘Laten we die kwestie van de naamgeving nu even rusten,’ stelde Birgit voor,’ en ons focussen op de wijze waarop we ons doel, een visie over de werkelijkheid…’ ‘De Ksjanstavi…,’ zei Peter, terwijl Birgit en Aisha hem neerbliksemden met hun blik. ‘realiseren’, articuleerde Birgit duidelijk. ‘Hoe gaan we straks onze bevindingen overbrengen en een procesmatige ontwikkeling realiseren?’ ‘Excuseer,’ onderbrak Lore, ‘kan je een ontwikkeling realiseren? Een ontwikkeling is niet altijd intentioneel, het kan ook een proces zijn dat je waarneemt, terwijl de term ‘realiseren’ dit toch fel tegenspreekt.’ ‘Welke van de twee woorden wil je aanpassen, maken we van ‘ontwikkeling’ ‘vooruitgang’?’ ‘Dat is dan weer erg ideologisch gekleurd’, zei Aisha,’ ‘voortgang’ is wat neutraler.’ ‘een procesmatige voortgang realiseren, sjonge jonge, daarom krijg ik dus hoofdpijn van die vergaderingen.’, zei Dirk, ‘Luc, geef me de thermos nog eens.’ ‘Ik verander het wel in de tekst’, zei Birgit, ‘kijken jullie ook nog eens naar de formulering van onze andere doelstellingen?’ Door de doelstellingen heen tekende ik de torens die achter de dakramen hun top lieten zien. Het plein piepte binnen via hun lange nekken. En de straten waar mensen enkel oog hadden voor hun paraplu, nu het al dagen regende. Uit de kijkgaten van de torens bulderde de lach van kinderen die beneden kwajongensstreken uithaalden. Hun moeder maande hen aan om verder te wandelen. Haar taal was niet van hier, wat ze zei kon iedereen begrijpen. Ze kruiste een man die vreselijk tekeer ging, waarschijnlijk via de telefoon, want ik hoorde geen gesprekspartner. Hij ergerde zich omdat de andere hem niet begreep: ‘Ik gaf ze mijn drie laatste loonfiches, hoor je, zoals ze hadden gevraagd, maar er waren vijf kandidaten met een hoger loon. Vijf, ja! En het was niet eens een mooi appartement, de deuren van de kasten hingen los, het waaide binnen. Je zegt niks, hoor je me nog? Zeg, luister je wel? Moet je echt afwassen terwijl ik met je bel?’  De stem van de man deemsterde weg. ‘Wat denk jij, Elke? Nog opmerkingen?’ vroeg Birgit. ‘Niks aan te merken,’ zei ik. ‘Alles lijkt me ok.’ Dirk grinnikte. ‘Dan moeten we enkel nog onze volgende afspraak vastleggen?’ ‘Kan dat ditmaal wel binnen de werkuren?’ vroeg Anna. ‘Dat kan ik niet garanderen, Anna, de werkuren liggen bij iedereen anders.’ ‘Maar mensen met kinderen kunnen toch voorrang krijgen?’ ‘Ik heb ook kinderen,’ zei Dirk. ‘Jonge kinderen, bedoel ik, ‘zei Anna. Geluidsgolven vleiden zich langs de gevels van de torens, die als een oortrompet de verhalen van de voetgangers tot in de kamer brachten. Maar waarom hoorden mijn collega’s niks van de vrouw die zei: ‘Ach, val ik te vaak ziek uit, dan krijg ik mijn seevier en wil ik een dag minder werken zonder uitkering te vragen, dan mag dat ook niet. Niet goed voor mijn pensioen, zeggen ze. Als dat hier zo verder gaat, haal ik mijn pensioen niet eens. Alsof ik niet liever op tafel wil dansen. Maar ik brokkel af, mijn ruggengraat schuurt en ge kunt mijn knieën horen piepen. Wist ge dat ik nog maar een meter vijfenvijftig groot ben, terwijl ik vroeger een meter zestig mat?’ De zon priemde door de wolken.  ‘Past dat ook voor jou, Elke?’ Birgit had een datum gevonden voor de volgende bijeenkomst. Anna zweeg over haar kinderen, Lore over het uurrooster van de bus. Luc tikte met zijn voet op de grond als een stil eenmansorkest. Peter mijmerde, misschien wel over een volgend schilderij, dat hij met restjes lipstick vervaardigde. ‘Goed, ik mail jullie binnenkort het verslag, samen met onze eerste nieuwsbrief,’ zei Birgit. Sturen jullie dat ondertekend terug?’

Pons
0 0

Het pak

Janna koos het grootste karton in de Post, maat 9, drie euro negenentachtig cent. De loketbediende vouwde het in geen tijd voor haar om tot een doos. Buiten rekte Janna haar snelbinders tot het uiterste om de doos vast te maken op haar fiets. Maar telkens als ze de elastiek vasthaakte, schoof de doos weg en sprong het andere eind van de elastiek los. De haakjes van de snelbinder belandden net naast haar oog. Ze wreef over de zere plek en probeerde het opnieuw. Een man die naar alcohol rook en een leren aktetas droeg, bood zijn hulp aan. Ze trokken elk even hard aan één kant van de snelbinder tot de doos stabiel op de bagagedrager zat. Janna bedankte de man, die een hand opstak en tevreden wegwandelde.    Behoedzaam stuurde ze haar fiets van het voetpad en trapte ze naar huis toe. In haar straat blonken de kasseien in de zon, wat haar aanmoedigde om er met de schokkende doos over te bollen. Even later nam ze de Timberlands, maat 44 onder haar bed vandaan en legde ze in de doos. Uit de kleerkast haalde ze twee medium jeansbroeken en large T-shirts, stopte ze in een plastic zak en gaf ze een plek naast de schoenen. Manuel was zes weken geleden vertrokken. Dat had zij beslist omdat hij de taal niet onder de knie kreeg en hier geen werk vond. Ze vulde de gaten tussen zijn schoenen met zijn wanten, zijn kousen en een paar onderbroeken. Ze nam zijn handboeken Engels uit de lade van het bureau en legde ze bovenop de kleren. Toen ze, bij het doorbladeren van zijn schriftje, zijn handschrift zag, schrok ze ervan hoezeer de stille letters zijn karakter opriepen. Het geurde vroeger tot in het bureau naar tomatenpuree als hij voor haar kookte. Sinds hij weg was, drong de grijze hemel haar huis binnen. Traag stalde ze ’s avonds brood en kaas uit voor zichzelf. Ze stemde de tv af op een zangwedstrijd en supporterde voor de kandidaat die te graag wou winnen omdat hij er eigenlijk niet in geloofde. En ze ruimde op, ze vernieuwde zich door op te ruimen, ze won terrein terug op Manuel, want wat was het spannend dat ze weer haar eigen leven leidde zonder dat ze op iemand moest wachten. Nu was de slaapkamer aan de beurt. Naast zijn kant van het bed lagen Engelse detectiveromans die ze ooit op een rommelmarkt hadden gekocht. Sherlock Holmes was een mooi aandenken aan die dagen, daar zou hij blij mee zijn. De boottocht voor de kust van Cádiz, dacht hij daar nog aan, aan de Spaanse oma’s die de cijfers van hun bingospel afriepen voor het hele strand, aan het goedkope hotel dat hij had geboekt om haar drie dagen lang een echte vakantie te gunnen, hij had ervoor geleend bij zijn moeder? Ze boog de flappen van de doos om en haakte de omslag vast in de gleuf aan de voorzijde. De kieren plakte ze toe met tape, de doos was nu een pak. Nu het wat meer gewicht had, bleef het makkelijker op de bagagedrager zitten. Janna was blij dat ze het zonder hulp kon vastmaken. Ze fietste in rechte lijn naar de Post, haalde het pak van de bagagedrager, trok een nummertje en vulde het adres van Manuels ouders in op een aanplakbiljet. Ze betaalde twintig euro voor de track-service waarmee ze kon volgen waar het pak zich bevond. Terug thuis stuurde ze Manuel een bericht. ‘Ik wou je laten weten dat ik je spullen opgestuurd heb. Over een paar dagen komen ze aan bij je ouders.’ Pas een uur later stuurde hij terug: ‘Had je ze maar allemaal weggegooid.’ Janna vond het jammer dat hij zo verbitterd was. Na vier jaar was hun situatie geen millimeter gevorderd: hij teerde op een paar Spaanse klanten voor zijn IT-projecten, zij vroeg hem geen huur. Hij vroeg haar nog steeds uitleg bij de menukaart als ze uit eten gingen. Ze stopte haar oordoppen in tijdens zijn Spaanse detectiveserie en las een boek. Hij knuffelde haar honderd keer per dag, kende films bij de vleet en had een zachte buik om op te liggen. Ze brachten elke zomer door in zijn Spaanse dorp met twee bars en evenveel vrienden, op drie uur rijden van de zee. Hij ging tijdens de werkweek pas om twee uur naar bed nadat hij uren tv had gekeken, hij raakte niet in slaap. Dat mooie dingen tegelijk de allermoeilijkste waren, vatte ze nog steeds niet. Ze dacht aan de nonnen die haar als kind hadden ingeprent dat er op grote zaligheid vaak straf volgde. Misschien kon ze wat lollen met iemand op Facebook. Terwijl ze de computer opstartte, viel Manuels blauwe regenjas haar op, aan de kapstok tegen de deur van het bureau. Zoals de jas aan de haak hing, herkende ze er zijn lijf in. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder en dacht aan de keren dat hij in de hoogste versnelling achter haar door de regen had gefietst, zijn kap zo strak vastgebonden dat zijn gezicht een cirkeltje leek. Zou hij het cynisch vinden dat ze hem zijn regenjas opstuurde? Maar hij had ervoor betaald, en in Spanje kwam zijn jas in de winter goed van pas. Dus fietste ze naar de Post, kocht een tweede doos en propte de jas erin. Het aanbod van de loketbediende om dit pak ook te laten tracken, wuifde ze weg. Zonder opvolging kostte het zeven euro minder. Enkele maanden later, in augustus, begon de zondagavond van het jaar. Zo voelde Janna het aan wanneer de winterlaarzen in de etalages klaar stonden om de straten over te nemen. Bij het grote plein waar de toeschouwers op zondagochtend oesters slurpten, drongen donkere wolken samen. Ze holde naar de luifel van de boekenwinkel en ging er schuilen. Van alle kanten verdrongen mensen zich tegen de plenzende regen. Tegen haar arm schuurde een blauw geribbelde regenjas. De man die hem droeg had een verweerd gezicht en grijs kroezelhaar. Ze liet haar vingers even over de stof glijden. ‘Heb je het pak gekregen?’, vroeg ze Manuel per sms. ‘Ja, met de schoenen en de boeken. Bedankt, maar ik zei toch dat je die moest weggooien,’ antwoordde hij. ‘Maar het tweede pak met jouw regenjas.’ ‘Daar weet ik niks van,’ schreef hij.

Pons
0 0