Zoeken

De tovenaar van Matadi

Voor Kaartje & Alix, twee bijzondere en edele kasteelvrouwen, die zich steeds zo aardig verwarmen aan een haard van vurige fierheid. Steeds en altijd voor H, mijn eeuwige hart. Zij is de hemel op twee benen.     Het vroegste begin? Wel.. Ik ga toch proberen. Ik zal toch proberen te beschrijven, zo goed als mogelijk, wat mij overkomen is. Ik weet het zelf feitelijk nog niet. Ik besef het zelf nog niet, bedoel ik. Dat ligt aan Broeder Diederik. Hij overtuigt mij om het allemaal neer te schrijven, zo zot als mogelijk, zegt hij, maar ik zeg, en ook tegen Haar, tegen Wiene, ik zeg rustig: “Diederik, het is zo al zot genoeg, vent.” "Ja, ’t is waar,” wrijft hij door zijn dikke pluizenbaard. Hij lijkt op de rijzige Servranckx, het langgepensioneerde hoofdgenie van de Antwerpse scheepswerf B1, een monument dat heden helaas verzieltoogt. (Alsjeblieft, lieve Kantoor, denken al Dieriks jongere collega's: het laatste event in Teeklo was al top georganiseerd, laat de werf alsjeblieft niet voortverloederen. Crowdfunding is helemaal in, voor de goeie zaak.) Ook lijkt Broeder Diederik op Urbanus van Tollembeek, een nog hoogbegaafder versie dan de originele welsiwaar. Hij is uit zand en klei op Asseneedse pastinaaksmaak gebracht met een snuifje fiere hippie hier en een wolkje aardse hippie daar, ideeën die hij overal ter wereld langs zijn verre zeemansreizen meeplukte en graaide. Hij is liefdadig en gewelddadig. Ooit langs de droge kusten van Malta kocht hij uit medelijden een houten beeld aan van een sjamaan, een Afrikaan, donker als een blinde vlek op de retina. Het vreemde was: ook z'n tanden waren zwart, alsook de tong, die dik was en slog. Diederik betaalde de man uitbundig, meer dan ruim genoeg. Maar hij liep het allemaal te wantrouwen, heel het zwarte besmettelijke kruipende mistige gevoel, en sloeg het beeld terstond kapot op een massieve bolder. Donker stof steeg uit het beeld op, dat knakte als een droge stronk. Diederik moest hoesten, dat herinner ik me. Hij draagt een paterscoupe. Hij is, tja, broeder Franciscaan. Een varende broeder op rust. Hij heeft het evenwel nog nooit zo druk gehad in dat groteske, azathothiaanse brein van hem. Hij is broeder Amedée T., die zonder te weten op het punt staat een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en de Geboringen, een thema waar hij alreeds aan Louvain in de jaren stillekes een boek over publiceerde. Men ziet hem soms voorbijsloffen in een bruine pij met een manillakoord errond gebonden die volhangt met hompen Maredsouskaas en rinkelende bijgelovige abdijbedeltjes. Charms die ook Wiene rond de pols draagt en haar grote Neef, stiekem, aan een zilveren halskettinkje, steeds onder zijn hemd of t-shirt beschermd: een Sterling zilver katholiek kruisje dat van Meeke is geweest. Het moet hooonderden jaren oud zijn, het kleinood. --- Maar terug naar Diederik. Imposant figuur Diederik. Bijnaam: de Rokende Apostel. Of Meester. Of Chef. Ruikt zwaar naar pijp, pijptabak. Over zijn eerste erotische ervaring met een jongedame stamelt hij blozend, onder de indruk nog altijd, gelijk de apostelknaap die hij toendertijd was, dat het voelde alsof hij in een nest jonge v-vleermuizen tastte. Nooit meer! Hij maakte later tijdens een hete seventieszomer een slordige z-zes kinderen, raprap, nadien een goed stoombad, zijn flieter een goeie schrobbeling gegeven, ingemasseerd thans met Zwitsal bodylotion, voor de gevoelige babyhuid, een laatste LSD-trip gemaakt, richting de sterren, en nooit nog een vrouw aangeraakt. Ze smachtten nochtans om hem, soms. Rijen van artistieke, intelligente, knappe rijpere dames, magnifieke dames gewoon, heerlijk in het hoofd, prettig gestoord, maar rustgevend aan de man dikwijls, deze man althans. De nobele vrouwen hebben de onthechting en de levenswijsheid opgespaard om win-win te zien in Diederiks illustere meesterplan om enkel een zuivere LAT-relatie te gedogen, te genieten zelfs, met volle teugen, en enkel een platonische. Zijn Kasteelvrouw, noemt hij steeds de muze waar hij naartoe schrijft, telkens weer nieuwe adressen verzamelend tot zijn pij bleef hangen, hangen aan die één een keer. Bijna zijn ondergang geweest, zij. Nu nog? De ijskast van haar leven zonder hem? Ik moet het 'm vragen, wanneer we onze wekelijkse telefoon hebben. Heloïse & Abelard, het is zijn lievelingsverhaal. Diep vanbinnen is hij een oeverloze romanticus, een kolkende rivier van verzuchtingen, verzoekingen, van orders van Ktulu, van ondrinkbare lusten en overstromingsgebieden vol Zwitsal babylotion. Aan de buitenkant echter lopen mensen dikwijls tegen een harde ruwe bolster aan. Een norse, veels te slimme man die orders neemt van werkelijk niemand. Hij zou Nixon gelijk in de radijzen stampen, reken maar, die onnozele Tricky Dick, dat kalf. Als hij zuipt dan vliegt de dop van de fles om nooit meer weer te keren. Liefst tegenwoordig in de velden van Assenede, de Elyseese velden zeggen ze dan, rookt Diederik een toepke met zijn jonge copain Bloedhaen, die Billy Budd, die gast die plichtsbewust steeds biowiet meebrengt voor de Zeevader-te-Assenee om sierlijk elegant op een fijne, toeterende joint uit te draaien. Vrouwen konden ook van Diederik houden vanwege de kinderen die ze samen stichtten. Die kinderen van hen, van Diederik en van de ravissante vrouwen vooral: benaderen effectief de melancholieke perfectie die verder uitsluitend de Other Gods bezitten, de oude Germanen van lichtjaren voorbij, shapeshifters, verholen onder hun flardige capes, mantels, sjaals en capuchons. "Steeds de zelfdiscipline van de grote Opsparing opbrengen, een overdruk door mijn oerbalzak heenknijpen, met de diepe brom van een wellustige Dire Wolf, als het ware, heeft voor de Alvader en mezelf geloond," knikt Diederik slaperig rond 14 uur. "Wie schaars met zijn zaad zaait, die oogst bloeikes van kinderen. Trotse zwarte parelsszzz zzaffieren zijn ze.. Tuktuk." De dagelijkse indommeling, in zijn schuur, de man cave, waar het vergeven zit van de muizen, maakt hij vrouw Agnes wijs, de engel met een hemelsbreed geduld. Z'n scheepsassistent, de kloeke Vijsbert, bijnaam Torx, nam bijna al Diederiks talenten van 'm over, al is de berenknaap gejaagder, beheerst maar bejaagd door de klussen die hij af wil krijgen: zeer veel tegelijk. Vermaarde kok ook, Diederik, kent goed z'n weg doorheen de keuken of kombuis. Smeet ooit een bevroren maïskip in een gladde inox-scheepswand, “Kloef!” klonk dat, om te demonstreren wat hij met een vliegende kip bedoelde. Een flinke bluts in die wand, tiens. En lachen. Ja: "Lachen, gieren, brullen." Een uitspraak die men de doorgaans hoffelijke heer Diederik, een ondeugend soort Vos Reynaertfiguur, niet vaak hoort gebruiken: hij is niet aan Hollandse uitspraken. Enkel aan de Zeeuwse. Plus de Brabantse natuurlijk. “Die Nederlanders hun taal, uitgezonderd die van Brunstings en Ite, is ronduit schabouwelijk,” zegt hij. “Armbloedig. Armtierigste pover aan rijkdom en beeldspraak. Nee. ’t Moet allemaal zuinig zijn. Zoals hun kookkunsten. Aan de varkens moeten ze dat voederen, ja, die trouwens zeer intelligente en sociale dieren zijn, dat klopt, maar van etiquette hebben ze geen voeder gekregen. Hé? Ge weet wat ik bedoel. Ik zie het. De Fransen, gelijk Rimbaud of Queneau of Georges Brassens, dat zijn bourgondiërs. Dié kunnen pas schrijven, nondedju." --- Hij kan streng vanuit de hoogte kijken, met de staalste blauwste ogen, met daarboven een brilletje dat net over zijn neus past, een kolossaal prachtexemplaar, die neus. Hij was onder collega’s geroemder en geduchter, de Neus, dan Willem Holleeder. Van Holleeder, die ondanks z’n vuile streken ook een aantal mooie karakterkanten kan hebben, zei Diederererik.. (Ik, uw verteller, ik stotter soms bij 't spreken, ik wil graag deze eerste keer eerlijkzijn, eerlijk schrijven, ook over de stottering). Hij zei dat aan tafel, Diederik, bij dinges, bij een Beaujolais. Drie flessen die avond waren het? Zoiets. (Hij vindt het, bijvoorbeeld, fantastisch te lezen wat jonge vrouwen, die absoluut recht hebben op dromen, niet enkel op donkere, maar ook op heerlijke, wat jonge vrouwen als Hanne, Marthe en Thaisha op een publiek auteursplatform proberen te doen, te helpen, door zulke mooie overtreffende dingen te schrijven die mensen doen dagdromen.) Er werd gezongen, die avond, dat weet ik nog, en de spraak die vloeide er zoooomaar uit, eerst kabbelend, daarna als een woeste wildwaterrivier. Diederik vergleed lyrisch in vloeiende onzindelijke gedichten over de schoonheid van het leven met en zonder vrouwen alsof hij een serenade bracht aan, u raadt het al, aan zichzelf. Niet aan u, nee, lezer, mooie lezeres, het spijt me. Die ode, die komt later in het boek, als het onderdeel van een vreemde kosmologische samenzwering, schijnt het. Sinds ik dat begin te vermoeden, die bovennatuurlijke samenwending die heden plaatsgrijpt, gebruik ik dikwijls het woord ‘schijnbaar’ rondom alles wat gebeurt. Ook met onze Nederlandse broedercollega’s, die me het juiste woord deze keer niet hebben opgespeld. “Ge zijt intelligent. Ik ben fier op u. Met u kan ik goed babbelen. Babbelen. Mijn vrouw, de Vijand, zegt dat ook altijd: Diederik, ge moet praten, meer praten, en niet over modelbouw. ” Zijn verweerde, ervaren handen, de handen van een zeeman, die ook met het hoofd zwaar werk moest leveren, een chief engineer, de handen sloegen even als vuisten in de lucht, waar ze oplosten in een wolk en vredelievend mooi gebaar dat als het ware, ik overdrijf, symbool kan staan voor een gevoel van interdimensionale eenheid en harmonie binnen de kosmos. Misschien schrap ik die laatste zin nog wel, als ik de eerste ruwe versie herlees. Er moet met leugens nog aan het verhaal geschaafd worden. Daar ben ik ondertussen van overtuigd geraakt. Maar ik moet me niet haasten, ik heb niet veel bedenktijd, dat niet, maar het moet bovendien ook nog allemaal rusten, als een omgekeerde rosbief, waar het bloed nog uitdruipt.  

Lucien Haentjens
177 2

Maanmeisje HOOFDSTUK 1

Als haar stad niet bedreigd werd door natuurdemonen, kon Merliah misschien genieten van de gezellige drukte rond de tempel, de uitbundige muziek en aanlokkelijke geuren van vers gebakken brood en bramensaus. Nu wachtte ze vol spanning de ceremonie af, die hun lot zou bepalen. Haar lot.               Het groepje vrienden baande zich een weg door de menigte aan de rand van het plein. Een nieuwe stroom uitgelaten feestvierders duwde hen aan de kant, drong hen terug naar het zandpad dat de marmeren tegels van het donkere bos scheidde. Instinctief reikte Merliah naar haar opgestoken haar, om te controleren of de dolk nog op zijn plek zat. Niets aan de hand. Maar Merliahs hart bonkte in haar borst. Achter de kleurrijke lampionnen en bloemenslingers loerde de wildernis van Guran. Rododendrons en heesters ritselden in het avondbriesje. Klimop kronkelde ongebreideld over de lantaarns die het domein omzoomden.              Het Huis van de Maan lag midden in de wilde natuur. Het gebroken wit van de statige tempelmuren stak af tegen het donkere groen van de omgeving. Een oord van rust in een gevaarlijke, onberekenbare wereld.               Dit was de eerste keer dat Merliah het Feest van de Maangodin op het platteland bijwoonde. De eerste keer dat ze de prominente Tempel van Niyati met eigen ogen zag. Een sober gebouw in vergelijking met het Paleis van de Zon, maar minstens even indrukwekkend. De vele vleugels en paviljoenen die met zuilengalerijen en luchtbogen aan de Grote Hal waren verbonden, maakten het een organisch geheel. Hoge bogen en eenvoudig lijstwerk sierden de vaalwitte muren. Een grote zilveren koepel die uitliep in een spitse punt torende boven het gebouw uit. Onderaan het koepeldak waren op een brede doorlopende strook de fases van de maan afgebeeld. De spiraalvormige torens aan weerszijden van de gigantische ingang waren bezet met edelstenen die glinsterden in het rode avondlicht.              Maar het meest was Merliah onder de indruk van de weelderige natuur die het tempelcomplex omringde. Die was van een verraderlijke schoonheid. Zoiets had ze nog nooit gezien – in haar stad zou heerser Arasan dit nooit toelaten. Zóveel groen, zo dicht bij de mensen! Het zijn maar bomen en planten, probeerde ze zichzelf voor te houden. Maar één vleugje magura in hun wortels en dat vredige groen ontpopte zich tot de geniepigste moordenaars.               Merliah rukte haar blik los van de struiken met hun veel te donkere plekken en schaduwen. Ze haastte zich naar haar vrienden, die van een vlierbloesemdrankje nipten. Daarbij moest ze overhangende takken ontwijken en lette ze erop dat haar chique muiltjes niet vuil werden, tenminste niet voor het feest was begonnen. Een kelner bood haar een schaal vol lekkernijen aan. Merliah pakte twee honingkoekjes met glazuur in de vorm van een halvemaan en stak ze in één keer in haar mond.               Ze haakte haar armen door die van Nisa en Cem. Vanavond zouden ze plezier maken. Stiekem was ze opgelucht toen ze zich weer onder het volk mengden. De warmte en gezelligheid van de feestvierders voelde als een cocon, waarin ze veilig was.               Elk najaar zakten honderden bezoekers af naar het platteland van Guran om bij de Tempel van de Maan een van hun belangrijkste goden te vereren: Niyati de Lichte, de Maangodin die de mensen tegen onheil beschermde en hen de Ware Weg toonde.               Het plein liep over van het volk. Kleurrijke zijden stoffen mengden zich met sobere witte gewaden. Die laatsten waren de leden van de Tempel, dienaars van maanheerseres Silva. Zij onderhielden de connectie met de Maangodin door hun religieuze praktijken, ze vingen zieken en gekwetsten op en verrichtten wonderen door hun kennis van magura.              Weldra zou June daar tussen lopen. Merliahs hartsvriendin maakte zich op dit moment klaar voor de ceremonie waarbij ze ingewijd zou worden tot de Tempelkring. Merliah wilde de plechtige ceremonie voor geen haar missen. Ze frunnikte aan de paarse magnolia in haar gevlochten armband, die ze bij het slotritueel voor June in het water zou leggen. Ze probeerde er niet aan te denken dat hun beide levens vanaf nu voorgoed zouden veranderen.               Muziek steeg op uit alle hoeken van de tuin. Hoewel het dansfeest pas na de ceremonie en het plechtige avondmaal zou losbarsten, klonk er al volop trompetgeschal en getrommel. Mensen zwaaiden met zijden sjaals en dansten in kringetjes op de tonen van fluiten, violen en kithara’s. De lieflijke melodieën vulden Merliahs hoofd en hart. Haar benen begonnen spontaan mee te bewegen met de maat, haar saffierblauwe jurk deinde op en neer bij elke stap.               Terwijl Merliah met haar vrienden het uitgestrekte voorplein overstak, voelde ze zich plotseling naakt zonder haar mandoline over haar schouder. Al een jaar keken ze ernaar uit om op de Feestdag van Niyati met hun gezelschap op te treden bij de Tempel. Een unieke kans, die wel eens veel voor hun carrière als muzikant kon betekenen. Nu zouden alleen Nisa, Cem en Arvid muziek spelen op het feest. Enkele weken geleden viel een natuurdemon hun repetitieruimte binnen en verwoestte Merliahs kostbare mandoline. Verbrijzelde het tot op de splinter. Pijn borrelde als vloeibare lava op in haar borstkas. Ze drukte het weg, probeerde te genieten van de sfeer om haar heen. Dit was een buitenkans. Niyati’s feest kunnen vieren op het platteland, voor het eerst de wereld buiten haar stad Juro verkennen… Het gezelschap had een volledige dag gereisd vanuit Juro om het traditionele feest bij de Tempel bij te wonen, nu zou ze haar avond niet laten verpesten door een stelletje herrie schoppende natuurmonsters.               ‘Ben je er klaar voor?’ Nisa draaide zich naar haar om.Merliah voelde de spanning in haar buik. Ze forceerde een glimlach. ‘Tuurlijk.’ Ze knikte naar de brede marmeren treden die naar de Grote Hal leidden, waar de schaal met het heilige maanwater op de tempelleden wachtte. ‘De vraag is of June er klaar voor is’, grijnsde ze.

Hanne G
0 1

SYNOPSIS Maanmeisje

Merliah is een goedlachse, muzikale jonge vrouw met een rijk sociaal en cultureel leven. Er gebeuren echter vreemde dingen in haar geliefde stad Juro; een diep kwaad dat in de omringende natuur huist, dringt de stad binnen en terroriseert de bewoners, magische planten woekeren, gevaarlijke dieren en natuurgeesten veroorzaken chaos. De natuurwakers aan de rand van de stad waken over de veiligheid, houden de monsters buiten, maar deze bescherming is niet waterdicht. Merliahs droom van een carrière als muzikant wordt aan diggelen geslagen wanneer een natuurdemon haar kostbare mandoline verwoest tijdens een inval. Enkele dagen voor het Feest van de Maangodin, een belangrijke feestdag van het rijk Aeris en in het bijzonder van de spirituele gemeenschap, wordt ook een deel van de Tempel van de Maan vernield: het bescherm- en geneesoord van het rijk. De maanheerseres, die instaat voor de bescherming van het rijk, wendt de feestdag aan om steun te vragen aan Maangodin Niyati. Tijdens de ceremonie verwelkomen ze bovendien enkele nieuwe leden in hun cirkel, waaronder June, Merliahs beste vriendin, die genezeres wordt in de Tempel. Op het feest op het platteland raakt Merliah in gesprek met natuurwaker Jay en komt ze erachter dat de heersers van Aeris, zonneheerser Arasan en maanheerseres Silva, een missie organiseren om de bron van het kwaad – de bron van de magura-aanvallen in het rijk en in de stad – op te sporen en uit te schakelen. Hoewel Merliah de drang voelt haar stad en dierbaren te beschermen, sluit ze zich niet onmiddellijk aan bij de missie. Na een confrontatie met heerseres Silva en met haar vriendin June, loopt Merliah weg van het feest. Ze stuit op een ruïne en vindt daar een meisje. Koud, bleek, klein. Op het randje van de dood: Tasia, een bediende van de Tempel. Later blijkt dat zij geofferd werd door Silva aan de halfgod/demon Aodhan, die beschouwd wordt als de bron van het kwaad.  Merliah breekt binnen in een landhuis om medicijnen voor Tasia te stelen, en wordt betrapt door Jay, die daar blijkt te wonen en weldra op missie vertrekt. Nadat de jonge vrouw een spoor vindt van halfgod/demon Aodhan, waar de missiegroep op jaagt, besluit ze om de natuurwakers achterna te gaan. Als Merliah de bron en verspreider van de kwade magie uitschakelt, zal haar stad veilig zijn. Door mee te strijden voor haar volk hoopt ze bovendien hulp te krijgen van de heersers om haar muziekcarrière weer op te bouwen. Op hun tocht door de wildernis, op zoek naar de bron van de kwade magura, komt Merliah erachter dat er geen goed of kwaad is, dat de natuur beide kanten heeft, net als de mens, en dat het kwade van de natuur zelfs vaak (en ook in dit geval) ontlokt is door de mens, die de natuur steeds meer schade aanricht. De zogenaamd kwaadaardige halfgod/demon Aodhan waar ze op jagen, blijkt de bewaker te zijn van Kairos, de levensboom van de magie, waar de maanheerseres haar krachtige magische edelstenen vandaan haalt.De heersers blijken bij te dragen aan de aanvallen in de stad door hun (semi)geheime activiteit én proberen Merliah tegen te houden, eerst wanneer zij de magura probeert te stoppen en dan wanneer ze die probeert te redden. Zonneheerser Arasan wil namelijk alle magura vernietigen, terwijl maanheerseres Silva controle wil over de magura en over het volk.

Hanne G
0 1

Een sleutel naar het onbekende

Xenya had zojuist haar intrek genomen in een antiek pand aan de periferie van de stad. Het huis, omgeven door uitgestrekte velden en kronkelende paden, was een erfenis van haar grootouders. Het was doordrongen van vergeten artefacten en verborgen mysteries uit een ver verleden. Terwijl ze snuffelde op de krakende zolder van het gebouw, stuitte Xenya op een verroeste sleutel tussen een stapel vergeelde kranten en antieke fotoalbums.De sleutel, een antiquiteit van ongewisse afkomst, voelde substantieel aan in haar hand, als een reliek uit een tijd die lang vervlogen was. Xenya, getergd door haar nieuwsgierigheid, observeerde de sleutel met een zekere argwaan voordat ze zich ertoe zette om haar nieuw verworven vondst te onderzoeken. Met bedachtzame stappen bewoog ze zich naar de oude deur aan het einde van de zolder. De sleutel paste precies in het geoxideerde slot, als een puzzelstukje dat eindelijk op zijn plaats viel. Met een subtiele klik ontsloot de deur zich, een schimmige ruimte achter het vermolmde paneel onthullend. Een flits van licht doorkliefde de duisternis waardoor Xenya even verward was voordat haar ogen zich aanpasten aan de nieuwe omgeving. Ze bevond zich plotseling te midden van een betoverend mooi bos, waar majestueuze bomen hun kruinen naar de hemel reikten en een gevoel van onbegrensde verwondering over haar heen spoelde. Kleurrijke vogels dartelden door de lucht, terwijl vreemde wezens tussen de struiken en bloemen heen en weer fladderden. Het was een wereld vol magie en wonderen. Geboeid door haar nieuwe habitat, begon ze te dwalen door het bos, haar geest bezig met het contempleren van de mysteriën die voor haar lagen. Plotseling vernam ze een zacht gefluister achter een monumentale eik. Ze sloop erop af en zag een groepje elfen rond een glinsterende fontein staan, hun stemmen klonken als zachte briesjes. "Ze is hier," fluisterde een van de elfen, terwijl hij naar haar keek met ogen vol verbazing en intrige. Xenya voelde een mengeling van opwinding en perplexiteit. Wat bedoelden ze met 'ze is hier'? Voordat ze iets kon vragen, werd ze wederom omgeven door een felle flits van luminescentie. Toen ze haar oculi ontsloot, bevond ze zich weer op de zolder van haar domicilie, de sleutel nog steeds stevig in haar hand. Verward door de transcendentale ervaring die ze zojuist had ondergaan, worstelde ze met een wirwar van gedachten terwijl ze trachtte te doorgronden wat er had plaatsgevonden. Onverschrokken en vastberaden, wist Xenya dat ze meer wilde exploreren van de mystieke dimensie die ze had ontdekt. Ze stak de sleutel opnieuw in het slot, vastbesloten om andermaal de limieten tussen de sferen te overschrijden en op zoek te gaan naar antwoorden. Een zinderend aura omgaf haar terwijl de deur zich opende en ze plotseling werd meegesleurd in een onheilspellende duisternis. Ze werd geconfronteerd met een sinistere dimensie waar schaduwen zich als dreigende entiteiten voortbewogen tussen vervallen ruïnes en verlaten straten. Een verstikkende atmosfeer van vrees en wanhoop omhulde haar terwijl Xenya zich realiseerde dat ze zich niet langer bevond in het betoverende schouwspel van haar ontmoeting met feeërieke schepsels, maar in een onbekend rijk doordrongen van duistere krachten en onpeilbare verschrikkingen. Met een laatste blik op de verroeste sleutel in haar hand, die nu een symbool van haar hachelijke onderneming was geworden, werd Xenya’s lot in de afgrond van het onbekende geworpen. 

Felicia
0 0

Zelda. YA fantasie van thaisha van Os

"C:\Users\thais\Desktop\biografie,zelda. wedstrijd..odt" "C:\Users\thais\Desktop\synopsis zelda wedstrijd.odt" "C:\Users\thais\Desktop\Zelda. (wedstrijd deel).odt" In het geval dat de linkjes het niet doen stuur ik mijn gekopieerde tekst mee:  biografie: Geachte heer/ mevrouw. Mijn naam is Thaïsha van os. Geboren op 20 april 2005 (19). Momenteel ben ik gevestigd in Drenthe. Ik ben opgegroeid in een grote familie: mijn moeder, vader, vijf broertjes en een zusje. Ik schrijf pas sinds dat ik het lezen weer oppakte in april 2023. sindsdien schrijf ik wekelijks. Dit verhaal schrijf ik uit het hart van een beschadigd meisje. Dit verhaal schrijf ik voor iedereen die wil leren om deuren te openen. Voor iedereen die twee keer durft na te denken. (Het is vooral gericht voor jongeren.) Ik wil mensen leren dat woorden de kracht hebben om te doden en als ze dit hebben gelezen nooit zomaar weer iets uiten zonder er over na te denken. Ik wil ze leren dat de zelfmoord niet de perfecte oplossing is en dat mensen na het lezen van mijn verhaal kracht hebben gevonden om het niet te doen. ook wil ik ze leren dat wat je ook in je leven heb gedaan dat er altijd een lichtje is voor jou. Dat je van je fouten kan en mag leren. En ik hoop dat mijn lezers allemaal leren van elk karakter dat ik heb neergezet.Van Zelda: dat er altijd een uitweg is, hoe donker of beladen je pad ook is. Dat de weg die je beloopt niet uitmaakt.Van Nio: dat overal wel iets positiefs uit gehaald kan worden. Dat mensen helpen jou ook zulke mooie dingen kunnen brengen.Van Storm: dat je niet altijd zo streng voor jezelf hoeft te zijn en best wat minder serieus in het leven mag staan. Het is een grote droom om dit verhaal te mogen delen en ik hoop dat ik de kans mag krijgen om jullie te overtuigen.  Vriendelijke groetjes, Thaisha van Os.     synopsis:  Zelda wordt al jaren gepest. Ze probeert zichzelf boven water te houden. Dat wordt lastiger wanneer haar moeder een paar dagen weg is om te ghost hunten. Als Rayen haar kat storm perrongeluk dood, gebeurd er iets waar ze altijd al bang voor is. Ze verliest de controle over haar eigen gedachten en handelingen.Ze pleegt zelfmoord. (Storm komt terug in het dodenrijk) Als ze wakker wordt bevind ze zich in het dodenrijk. Daar komt ze er achter dat ze haar leven nog terug kan winnen.(Dit alles wordt verteld door de overlevenden in het dodenrijk)In het bos van het dodenrijk kun je drie stenen bij elkaar vinden. Deze stenen liggen verstopt in verlaten gebouwen. Er zijn veel verlaten gebouwen en om tijd te winnen kun je via een aanwijzing het juiste gebouw vinden. Ook kan je extra aanwijzingen of hulp middelen krijgen als je een spel wint van de geest. Als de drie stenen bij elkaar zijn gevonden passen deze perfect in elkaar en kan het je de kracht geven om je uit je coma te wekken. Tenzij je hart is gestopt.Zelda weigert om de stenen te zoeken en probeert te genieten van de rust. (Die ze niet vind) In het dodenrijk komt ze een overstuur jongetje tegen. Ze probeert hem te kalmeren en komt er achter dat hij ook nog terug kan naar de levenden. Zelda biedt hem aan te helpen. Als ze in het bos aan komen worden ze vrijwel meteen gescheiden, omdat er regels zijn. Ze moeten van de geest, die daar alles beslist, uit elkaar, omdat het voor hun eigen proces is.Zo doende probeert Zelda onbewust te overleven in het bos.Dan krijgt ze een kleine verrassing van de geest. Een andere jonge man (Nio) in het bos. Hij heeft een spel gewonnen van de geest, en als gunst gevraagd om een partner. dat is Zelda. Samen komen ze door de eerste 2 aanwijzingen heen. Ze hebben samen een fijne band op gebouwd dat voor Zelda ongelooflijk special aan voelt en meer zelfvertrouwen krijgt. Als ze de laatste hindernis over moeten van de verlaten militaire basis vallen ze in een kuil. Het lukt Nio om Zelda er uit te tillen, maar Zelda lukt het niet om Nio er uit te trekken. De wanden van de kuil zijn te glad om er zelf uit te komen. Met veel hart pijn neemt Zelda afscheid van hem. De kracht van de stenen helpen haar te ontwaken uit haar coma.Als ze haar ogen opent, zijn haar moeder en vader er. Bewegen is nog een dingetje, maar dat komt allemaal goed. Alleen haar gebroken hart.. die zou nooit meer helen.De volgende dag rolt Selena haar beste vriendin haar een rondje door het ziekenhuis. Allerlei verzorgers rennen langs hun een kamer in. Nog voor dat de deur sluit kan Zelda net zien wie er in de kamer ligt. Nio.Zo snel als ze kan gaan ze terug naar haar moeder, die smeekt ze om de ghost hunters spullen te mogen gebruiken. Hier mee roept ze de geest op. Ze vraagt hem om een gunst. Ze moet terug om Nio te helpen. Dat kan, alleen niet zomaar. Ze moet hem iets teruggeven. In ruil voor haar mogelijkheid om kleuren te zien, kan zij terug. Ze twijfelt geen moment en gaat samen met de geest terug naar het dodenrijk.Als ze terugkomt in het dodenrijk treft ze meteen Nio en Max aan. Zij spelen hun laatste spel tegen elkaar. Wie wint krijgt de laatste stuk steen. Max wint het spel en krijgt het laatste stukje steen. Maar als Max de stenen tegen elkaar aanzet gebeurt er niets. Max zijn hart heeft het namelijk begeven. Hij was te laat. Het is hard, maar Nio krijgt het laatste stukje steen omdat hij zo hard zijn best heeft gedaan. Hij mag terug naar het levende rijk. 1 jaar later zit Zelda in haar notities te schrijven. Nio die net terugkomt vraagt haar wat ze aan het schrijven is. Zelda antwoord. ‘Mijn levens verhaal,’ en ze laat het eerste hoofdstuk zien. ( het eerste hoofdstuk van dit manuscript.)   Mijn eerste 22k woorden:  Hoofdstuk 1 Twee dagen voor ik zelfmoord pleegde.   Ik voelde mijn maag omdraaien toen ik met mijn afgetrapte sneakers een stap naar buiten zette. Wetende dat de volgende stappen me naar een plek zouden leiden waar mijn hart open werd gescheurd. Mijn ogen zouden branden van de tranen die ik in moest houden. Een plek die ik niet kon ontlopen, want ik moest er heen; de middelbare School. Als ik er alleen al aan dacht, voelde ik de vieze blik die ze op mij wierpen alsof ik me gewassen had in een bad vol vuilnis. Niet denken, beval ik mezelf terwijl ik mijn stekende hart probeerde te kalmeren door extra zuurstof naar binnen te snuiven. Onmerkbaar, heel zachtjes als een klein muisje. Dat kleine muisje werd gevolgd door een reuze kat. De kat volgde het kleine muisje niet om hem op te eten of haar als een levenloze ziel voor de deur te leggen en er vervolgens niets mee te doen. Nee, hij volgde het kleine muisje, omdat het bescherming nodig had tegen de harde wereld. ‘Storm,’ siste ik. Ik keek omlaag naar de grote Maine Coon kater. Hij duwde zijn grijze haren tegen mijn enkel. Zijn aanraking was zacht, maar voelde voor mij als een grote steunende knuffel. Mijn maag draaide zich terug op zijn plek. Een lach speelde op mijn lippen. ‘Je kunt niet mee.’ Uit zijn mond kwam een jammerlijk gemiauw. Hoog, zoals een pas geboren kitten. Mijn wangen duwden opnieuw rimpeltjes aan de zijkanten van mijn ogen, omdat ik moest lachen. Ik wende nooit aan zijn hoge tonen dat totaal niet bij zo’n stoere kater paste als hij. ‘Storm,’ zei ik nu op klagerige toon. ‘Je kunt echt niet mee.’ Eigenwijs krulde hij zijn staart over zijn rug, alsof het een opgerolde tuinslang was. Eigenwijze kat, dacht ik. Voor dat hij zijn kopje nogmaals tegen mijn enkel kon aan wrijven plukte ik hem van de grond. Zijn rug tegen mijn borst aan gedrukt. Ik duwde hem door de kattenluik heen. En nog eens. En nog eens. Bij de derde keer gaf ik het op en liet die ondeugende goedzak met mij mee lopen. De poorten van school, die me deden denken aan een begraafplaats, kwamen dichter bij. Klimop bungelde over de boog van de poort als opgehangen botten. Storm ging zitten op de rand van de stoep, alsof hij werd tegen gehouden door een giftige energie veld. Vanaf hier moest ik alleen. ‘Mag ik er langs,’ vroeg ik met een iel stemmetje. Een groep rokers stonden midden in de opening. Ze hadden het bordje met daarop: ‘We roken niet op school plein,’ maar half begrepen. Rayen, die boven me uittorende, was de enige die geen centimeter op schoof. Zijn ogen omringd met rode adertjes. Zijn lichtbruine ogen leken bijna ineen te lopen met zijn niet wit, maar geel gekleurde oogroken. Zijn donkere krullen uitgezakt door de zware lading emoties. ‘Zou je nog iets verder aan de kant willen gaan,’ had ik kunnen vragen. Maar dat deed ik niet. Ik moest elk mogelijk contact met deze stieren vermijden. Ik voelde zijn roofdierogen in mijn rug priemen terwijl ik mijn breekbare lichaam door de andere gasten heen wurmde. Elke aanraking voelde als een waarschuwing. Een siddering kroop over mijn rug toen een van de andere jongens een doek aan zwarte rook over mij heen blies. Ik voelde me gevangen in die grijze tinten. Tinten die mij deden denken aan een nacht die niet voorbij leek te gaan. Mijn hart ruilde enkele kloppen in voor pijnlijke steken. Klop klop.. Een steek. Klop klop.. Weer een steek. Klop klop.. Een hand trok me uit de rook en tegelijkertijd ook uit de illusie die zich had gevormd om de rook. ‘Zelda.’ Selena klakte met haar tong. De bloos op haar wangen viel me niet gelijk op omdat mijn blik werd getrokken naar haar knalroze broek met uitlopende pijpen. Ze had haar slanke taille niet verstopt zoals ik en droeg een croptop in een koel-licht rosé kleur. ‘Gaat het?’ Ik knikte langzaam, want ik voelde hun doordringende ogen als een een mes dat op mijn keel drukte. Selena kneep zachtjes in mijn pols, als een achterlating dat wilde zeggen: ‘Het komt goed.’ Ze lachte haar perfecte tanden bloot. Steken van jaloezie maakte mijn organen opnieuw van kant. ‘Weet je nog die jongen waar ik mee appte.’ Ze trok me al lopend over het schoolplein heen. Het tikken van haar hakken maakten haar worden onduidelijk. ‘Sorry maar..’ Ik maakte mijn woorden niet af en wees met mijn ogen naar haar, ook in de roze cowboy laarzen. ‘Oh ja.’ De grijns wees er op dat ze deze expres had uitgekozen om op te vallen. Dat ik haar wees op het geluid was voor haar een bevestiging dat ze echt opviel. ‘Wat ik dus zei: “Hij wil me graag eens ontmoeten.” ‘Waar?’ Vroeg ik achterdochtig. ‘Gewoon hier in Assen.’ ‘Wees specifieker,’ hoorde ik mezelf zeggen. ‘In het bos.’ De schrik moest wel van mijn gezicht af te lezen zijn, want Selena verdedigde zichzelf meteen. ‘Ik weet wat je denkt, maar we hebben video gebeld. Het kan geen pedo zijn.’ ‘Doe je alsnog voorzichtig?’ Ik keek haar met mijn bleek blauwe ogen aan. Soms wilde ik dat ik de bruine ogen van papa geërfd had. Het scheen dat je dan meer op een puppy leek als je iemand wilde overtuigen van iets. En die had je echt nodig als het om Selena gaat. ‘Ja-ha’ zei ze klagerig. Haar ogen die zo even verveeld stonden lichtten weer op toen ze iets leek te bedenken. Ze tuitte haar lippen, alsof ze in verbeelding al bij die jongen was. ‘Trouwens, er stonden vanochtend-’ De bel scheurde met een oorverdovend geluid door haar verhaal heen. ‘Oh, shit. Sorry ik moet nu echt gaan. In de pauze kom ik er op terug, beloofd.’ Selena draaide zich op haar hakken om en heupwiegde weg. Een steek liet mijn maag in elkaar krimpen. Het liefst had ik achter haar aan willen rennen en gedaan als of ik een nieuw meisje in haar klas was, maar helaas waren we gescheiden. Al sinds groep acht, omdat Selena zo nodig een studiebol op hakken wilde zijn. Haar cijfers waren belangerijker dan haar reputatie als een van de populaire meisjes in de klas. Maar dat maakte niet dat ze geen vriendinnen met mij wilde zijn. Alleen oordeelde ik niet over haar uiterlijk die ‘high class bitch,’ schreeuwde. Ik duwde haar niet in een denkbeeldig en veroordelend hokje dat moest voorstellen als mijn vooroordeel. Het klikte tussen ons vrijwel meteen en daarom waren we vrienden gebleven - ook toen ze populair werd. Ze was een lieve eigenwijze meid met een heel sterk karakter. Ik keek haar na, ook toen ze uit het zicht verdween en ik enkel nog naar een punt staarde in de ruimte. Pas toen het tikken van haar hakken weg stierf draaide ik me om. Ik had geprobeerd om de tijd uit te stellen, maar hoe hard ik ook probeerde, de tijd zou toch wel komen. Het enige waar ik mezelf van had gered waren de vieze blikken die me werden toe geworpen, alsof ik ongedierte was dat meteen een ziekte zou overbrengen. Er was maar een aanraking nodig en ze spraken al over een dodelijk geval. Nu liep ik achter alle andere leerlingen aan die netjes naar de bel luisterden. ‘Goeiemorgen,’ groette de docent mij toen ik het klaslokaal binnen kwam. Ik knikte zachtjes terug en liet mijn ogen door het lokaal gaan, op zoek naar een plekje. Mijn adem stokte in mijn keel toen ik het lege plekje spotte voor Rayen. Ik vervloekte mezelf, omdat ik zo dom was geweest om niet meteen naar het lokaal te lopen en een plek achter in de klas had bemachtigd, zodat ik iedereen in de gaten kon houden. Maar helaas hoorde bij het ene besluit een andere uitkomst. Het voelde alsof Rayen de zon was en hij me kon doden met de hitte van zijn stralen. Zijn ogen kruiste de mijne en in een reflex boog ik mijn hoofd naar beneden. Als ik in God geloofde, had ik gesmeekt om plakband. Niet alleen om zijn ogen af te dekken, maar ook voor zijn mond. Maar ik geloofde nergens in, niet eens in mijzelf. Ik tilde de stoel op in plaats van dat ik hem met veel geluid naar achteren schoof, zodat ik er op kon zitten zonder dat mensen mij op hadden gemerkt. Onder de aanblik van Rayen begonnen mijn handen te trillen. Ik wist zeker dat iedereen mij had uitgelachen als onze docent zijn mond niet had open getrokken. ‘Ik moet even iets ophalen. Ik ben zo terug. Ik verwacht dat het stil blijft.’ Een beladen sfeer bleef achter, toen mijn docent eenmaal weg was. ‘Zelda.’ Ik kromp ineen zoals altijd als hij mijn naam uitsprak. Uit zijn mond klok mijn naam als een scheldwoord. Zijn stem sneed in de lucht toen ik stil bleef. ‘Mag ik een pen van je lenen?’ Ik durfde bijna opgelucht adem te halen, maar dit was Rayen en bij Rayen kon je geen adem halen. Ik klonk als een verstopte stofzuiger toen ik me voorover boog om een pen uit mijn tas te halen. De pen lag slapjes tussen mijn vingers. Als je er een vergrootglas boven zou leggen, zou je de beginnende trilling kunnen zien. Hoe verder ik mijn hand bewoog naar Rayen toe, hoe groter de zwarte schaduwen in zijn ogen werden. Zijn ogen leken wel gestolen van de duivel. Net zoals zijn grijns, toen hij zijn hand weg trok. ‘Dacht je nu echt dat ik een pen van jou aan neem? Aan je lelijke gezicht kan iedereen zien dat je een ziekte bij je draagt.’ Al het laatste kleur op mijn wangen trok uit mijn gezicht. De opmerking plantte een verrot zaadje in mijn hart die zou uitgroeien tot een gebarsten landschap. Mijn klasgenoten lachten zo hard dat ik bang was dat mijn trommelvliezen zouden scheuren. De dwang om met mijn vingers in mijn oren gedrukt uit het lokaal te rennen was net zo groot als de dwang om zijn opmerking te negeren. Ik koos voor het laatste en legde de pen op zijn tafel. ‘Alsjeblieft,’ zei ik beleefd. Hij blies de pen van zijn tafel af, terwijl ik wenste dat ik mezelf een derde keuze had gegeven, zoals: omdraaien en hopen dat de docent op dat moment terugkwam. ‘Jouw besmettelijke ziekte, Zelda, zit ook aan die pen.’ Hij benadrukte het woord ‘die.’ Hij moest vergroot glazen als lenzen hebben gedragen, want de trillingen in mijn handen merkte hij op. ‘Oh, zien jullie dat? Het kleine meisje trilt helemaal.’ Zijn grijns werd breder naarmate iedereen in lachen uitbarstte. Mijn benen begonnen te tintelen. Ik moest mezelf dwingen om te blijven zitten. Al wist ik niet wat erger was; uit het lokaal rennen en deze ellende achter me laten of blijven zitten. Beide situaties waren hart verkrampend. Ik wist de tranen in mijn ogen te verbergen door mijn hoofd over een papiertje te buigen. Al mijn dikke bruine krullen vielen langs mijn gezicht als een schild. Enkel mijn langere neus piekte als een toren door de jungle aan haren heen. Voor klasgenoten die mij zagen zag ik er misschien rustig uit, maar vanbinnen in mijn hoofd stormden de woorden van Rayen door mijn hoofd. ‘Dacht je nu echt dat ik een pen van jouw aan neem? Aan je lelijke gezicht kan iedereen zien dat je een ziekte bij je draagt.’ Hoe vaker ik het woord in mijn hoofd afspeelde, hoe meer het zaadje in mijn hart zich kon voeden met zijn woorden. Het werd een plantje en nog meer plantjes. Het nam met zijn zwarte vlekken de kleuren van rood over. De kleur van mijn hart. De docent kwam niet. Ook niet na twee minuten of drie. Misschien waren ze me nu vergeten en kon ik naar de wc lopen zonder dat ze er nog over dachten. Mischien had ik geluk. Als een tijger sloop ik van mijn stoel af. Met gespannen vuisten die als staal langs mijn lichaam hingen beende ik weg. Er gleed een opluchting door mijn buik heen, toen ik over de drempel heen stapte. Maar mijn hart deed nog steeds niet wat hij doen moest. Kalmeren. Tussen mijn vingers en mijn armen bevond zich zweet dat leek op een vulkaan uitbarsting. Mijn nek deed pijn van de spanning. Wel was het een opluchting dat ik de tranen die in mijn ogen branden kon laten gaan. Ik draaide de kraan open en stond mezelf toe om te zuchten toen ik mijn polsen onder het staal deed. Ik leidde mijzelf af door te kijken naar de details van het water. Stelde mijzelf voor dat mijn polsen de rand waren van een waterval en het water alle vieze delen meevoerde. Dat het me zuiverde. Daarna maakte ik een kommetje van mijn hand en ving ik zo veel mogelijk water op. Ik bracht het kommetje naar mijn nog bleke gezicht. De kleur trok langzaam wat terug. Het water spoelde niet alleen de zoute tranen van mijn wangen, maar ook de paniekerige uitdrukking. Voor nu was ik weer oké. Voor nu. De volgende uren gingen me makkelijker af omdat ik er in slaagde om uit de buurt van Rayen te blijven. Toen de bel ging, pakte ik mijn etui op in een effen groene kleur en stopte hem bij alle andere spullen. Ook in een effen kleur. Ik beende de klas uit en dwong mezelf om zo normaal mogelijk de trappen af te komen. Rayen mocht geen kans hebben om mij in te halen met zijn lange benen. Zijn ogen die me dwars door mijn ziel heen boren. En zijn scherpe lach die me kippenvel bezorgde. Hoe eerder ik thuis was, hoe meer kans op een betere dag. Ik vluchtte door de poort waar vanochtend de rokers hadden gestaan. Ik vluchtte langs het winkelcentrum de straatjes tussendoor, door het parkje waar tegenover mijn huis stond. Een last vloog van mijn schouders af, toen ik met beide benen in de tuin van mijn ouders stond. De vogels gingen spontaan fluiten en de bladeren knisperde over het asfalt. De wind voelde niet meer aan als een snijdend mes in mijn huid. Het leek wel als of ik op het moment hiervoor enkel lette op een ding: gevaar! Op zo’n moment vielen onbelangrijke dingen stil en hoorde ik alleen het geluid dat gevaarlijk kon zijn. Maar hier… In de voortuin van thuis was het veilig. De gras bedekte tuin filterde als haren in mijn neus alle ellendige stofdeeltjes weg. Ik was thuis. Hier was ik veilig. Ik stak het sleuteltje met allerlei kleurrijke sleutelhangers in het sleutelgat. Even keek ik naar de verschillende symbolen. Een eenhoorn, vlinders en een microfoontje. Het deed me precies denken aan mama: magisch, vrij en wild. ‘Ha, Zelda!’ Ik keek op van de sleutelhangers en realiseerde dat ik niet door had dat het met de deur mee was gevaren, omdat papa de deur open had gedaan. Hij wurmde zich gehaast langs me, zijn krullen net zo in de war geschopt als de mijne. Hij had middagdienst van 15:00 tot 23:00, maar hoogstwaarschijnlijk was hij na zijn werk nog tot laat gaan gamen. Dat moest wel, want het leek als of hij net uit zijn bed was gerold. ‘Trouwens, als je naar de WC wil, raad ik je aan om te smeken bij de buren. Echt, mijn bezoekjes bij het toilet gaat me nog mijn baan kosten.’ Hij draaide zich even om, zodat ik zijn brede grijns zag. Zijn gouden tand vonkelde in het zomerse zonlicht. Als een piraat die nog graag mee wilde doen aan het gevecht, beende hij weg. ‘Succes, pap,’ Riep ik hem na. Ik zwaaide naar hem, ondanks dat hij het toch niet zag in de vlaag van zijn haast. Ik stapte over de drempel en werd meteen herinnerd aan zijn woorden. Hij had geen ongelijk gehad. - De WC deur stond op een kiertje. Jeetje wat een stank. Ik wuifde de denkbeeldige stankwolkjes weg. Ik begon te twijfelen of mijn vader geen stinkbom had laten vallen, want ik kon de stank enkel ontlopen door uit de gang te gaan. Maar mijn blik viel op de spiegel en ik bleef staan. Afkeurende ogen keken me kritisch terug aan. Mijn ogen. Ze gingen langs mijn dikke bos krullen, waar hier en daar een paar plukken geheel dood leken. Ik vervloekte mezelf om het feit dat ik het niet in een knot had gedraaid en het met een dikke vette klodder gel alle pluisjes glad had gestreken. Morgen zou ik er zo veel gel in smeren dat als het op zou drogen, het aan zou voelen als een ijsbaan; glad en hard als ijs. Ik kon mijn blik met moeite van de spiegel afrukken voor ik mijn lippen zou optrekken en de scheve tanden daaronder zou zien. Uniek, probeerde ik mezelf wijs te maken. Uniek, uniek, uniek.. Die woorden had ik vaak met een overtuigende stem aan andere onzekere meisjes verteld. Maar als ik ze aan mezelf moest vertellen, veranderde de woorden in as en vormde een andere waarheid. Een waarheid die in mijn hersenen geprint was. Geprint met onuitwisbare inkt.       Hoofdstuk 2 1 dag voor dat ik zelfmoord pleegde   Mijn versnelde ademhaling maakte wolkjes in de lucht en dat had niets te maken met de temperatuur. ‘Mama,’ Piepte ik hees, toen mijn handen trillend de zware deur opende. In de waas van mijn tranen zag ik mijn moeders heupen mee bewegen op de muziek. Vloeiend, langzaam en foutloos. Een heel ander ritme dan mijn kloppende hart die in mijn slapen bonsde. Nog sneller dan een rap beat. ‘Mama,’ zei ik weer. Haar heupen stopten, maar de lach op haar gezicht bleef schijnen. ‘Kom dansen, Zelda.’ Hoewel haar ogen blauw waren, net als de mijne, schenen ze als de zon. Vrolijk en warm, bijna tastbaar. ‘Maar..-’ Haar strenge blik kapte mijn woorden af. ‘Praten helpt niet altijd, soms moet je het van je af dansen.’ Ze boog haar rug tot haar gezicht naar de grond keek. Als een heer hield ze haar linkerhand op haar rug en haar rechter hand bood ze mij aan. Ik veegde de tranen met de achterkant van mijn hand weg voordat ik de hare aannam. Ze bleef in de gebogen houding staan gedurende de reclame, alsof ze een ballerina was in een muziekdoosje die alleen ging dansen als je aan het opwindmechanisme draaide. Er klonk zachte romantische muziek dat ik totaal geen nummer vond om op te dansen, maar mama wel. Ze trok de hand waar ik haar mee had vastgepakt naar haar schouder. Ik liet mijn nog trillende hand daar op haar schouder rusten. Vervolgens legde ze een hand op het smalle gedeelte van mijn rug. De hand die op haar rug had gelegen strekte ze horizontaal richting de muur. ‘Ik ga niet alles voor je doen,’ zei mama terwijl ze wijzend naar mijn nog lege hand keek. Oh ja, die moest ik ook horizontaal strekken. Onze vingers verstrengelden in elkaar als een echtpaar. En zo dansten we ook. Mama draaide me rondjes om mijn eigen as en paradeerde me door de hele woonkamer heen. De muziek ging over in een van onze lievelingsnummers: ‘Diep in de nacht’ van Lisa, Amy & Shelly. Ook niet een bepaald dans nummer, toch ging mama helemaal los. Ze schudde haar hoofd wild waardoor haar zand blonde haren, zo stijl als een waterval, makkelijk inde knoop raakten. Maar het leek haar niets te schelen. Er trok een lach aan mijn lippen. Haar zorgeloze bewegingen die het zelfde bleven. Ook als ze in de kroeg zou staan, plante een kleurrijk zaadje in mijn hart. Die groeide van een plantje naar een veld aan kleurrijke plantjes. Het verdreef de zwart gekleurde plantjes. Een beetje, maar genoeg voor nu. Ik bleef headbangen tot mijn krullen gingen pluizen. Normaal gesproken, als ik naar school of andere gelegenheid moest, zou ik hier over huilen. Maar nu merkte ik het niet eens op. Het enige wat ik opmerkte was dat ik het heerlijk vond om zo gek te doen samen met mijn moeder. ‘Wil je wat thee.’ Mama haar hoofd lag nog steeds dood moe op de bank, maar draaide mijn richting op. Ik knikte, niet in staat om nog ook maar iets te zeggen door de uitdagende dance battles tegen mijn moeder. ‘Komt er aan.’ Mijn moeder schoot overeind alsof ze zonet niet uitgeput had zitten puffen. (uitgepuft puffen?? Misschien een keuze maken haha) Ze heupwiegde weg als een tiener en ik bleef achter als een versleten tang. ‘Mango peach?’ Riep ze vanuit de keuken. ‘Ja,’ riep ik terug. Mango was mijn lievelingssmaak. Het fruit mango zelf, maar ook ijsjes, drinken en koekjes die de smaak van mango hadden. De frisse smaak voelde aan als een nieuwe dag voor iemand anders. Even later kwam mama terug met twee dampende koppen thee. Ze duwde mijn kopje in mijn handen, ondanks dat het nog veel te heet was om te drinken. Ik hield van de warmte die door de marmeren kop heen walmde. Hoe de warmte niet alleen mijn handen verwarmde, maar ook door mijn huid werd gegraven, mijn aderen bereikten en zo door mijn hele lichaam heen fladderde. Het voelde soms zelfs alsof alle chemische stoffen, die door de vele gemene opmerkingen, weg werden gespoeld. En dan had ik de warme thee nog niet eens gedronken. Als ik dat deed, sloten mijn ogen zich automatisch en een zucht rolde uit mijn mond Ik voelde dat er een vraag op het puntje van mijn moeder haar tong zat. Ik zag het aan hoe ze twijfelend haar mond weer open en dicht deed. Aan de rimpel op haar normaal zo gladde voorhoofd. ‘Het gaat beter met me,’ antwoordde ik. Ze wist hoe ik in elkaar stak. Half dan, want ze kon niet in mijn gedachtenwereld kruipen en zeker weten of het goed ging. Maar ze wist wel dat als ze me er naar vroeg en het goed ging, ze me er aan herinnerde dat ik me een uur geleden een wrak had gevoeld. Smerig en lood zwaar alsof ik net uit een bad van mijn eigen bloed kwam. En daaraan wilde ze me niet herinneren. ‘Fijn.’ De rimpel op haar voorhoofd verdween door mijn geruststelling. Niet alleen omdat het goed ging met mij, maar ook omdat ze de vraag niet zelf aan me hoefde te stellen. Misschien was dat zo fijn aan het hebben van een goede band. Geen woorden hoeven te gebruiken om iets duidelijk te maken. Je voelde het aan. Maar niet..altijd. Mijn vinger veegde over mijn Samsung Galaxy A5. Door de veeg van mijn duim verscheen een nieuwe video die ongeveer 8 seconden duurde. Weer veegde ik in een video weg als een zombie zonder hersenen. Ik swipete en swipete, ook toen het stemmetje achter in mijn hoofd fluisterde: ‘Je weet dat je niks aan het doen bent, hè? Je kijkt de video’s niet eens af! Stop en lees een boek!’ Ik negeerde het stemmetje. Ik was en voelde me dan wel anders dan andere leeftijdgenoten. Ook ik was verslaafd aan dat apparaatje waar TikTok op stond. Mijn duim stopte met swipen toen mijn ogen iets opvielen. Er verscheen een meisje met lange hazel blonde krullen. Een mooie tint die me deed denken aan de zonnestralen. Ze leek op mij en dat was de reden waarom ik was gestopt (stoppen met wat? Swipen) om te luisteren naar haar zelfgeschreven nummer. Het raakte me, want het ging over haar opa die onlangs was overleden. Onder bevel van mijn medelevende gevoelens tikte ik op het chat symbool. Niet om haar sterkte te wensen, want waarschijnlijk deed iedereen dat al. Ik wilde origineel zijn. Ik wilde haar vertellen dat ze een mooi nummer had neergezet. Maar in plaats van lieve berichtjes te lezen in de reacties, waren er berichtjes zoals: ‘Ik wist niet dat iemand kon zingen met zo’n scheve bek als jij.’ En: ‘Het nummer was mooier geweest als ik niet tegen zo’n lelijk gezicht aan moest kijken.’ En daar werd dan weer op gereageerd met: ‘Ja, mee eens, ze had een zak over haar hoofd kunnen trekken.’ Als ik niet zo verslaafd was geweest aan mijn telefoon, had ik het uit het raam gegooid zodat ik zoiets nooit meer hoefde te lezen. de opmerkingen waren zo ruw. Zo slopend. En niet alleen voor het meisje waar het voor bedoeld was. Ook voor mij. Er kroop een zwaar gevoel naar binnen toen ik naar adem hapte. De opmerkingen voelden alsof ze ook voor mij waren, want ik had ook scheve tanden. Ik had ook hazel blonde krullen. Ik was ook het meisje dat niemand aan wilde kijken, omdat ze te lelijk was. Het idee dat ik haar mooi en uniek had gevonden glipte in een diep gat om vergeten te worden. Het enige idee, waar mijn geest zich aan brandde was dat die mensen haar lelijk vonden. En mij dus ook. Ik bleef de reacties lezen alsof ik verslaafd was aan negativiteit. Elke zin kostte me een extra traan. Elke zin die me op een andere negatieve gedachten bracht, kneep mijn luchtpijp verder dicht. Tot ik het gevoel kreeg dat ik stikte, wat onlogisch zou kunnen zijn, want mijn hart maakte overuren. Of misschien ontplofte het wel en zou ik eerder dood gaan doordat mijn hart overuren maakte in plaats van door een verstikking. ‘Zelda, lieverd, waarom schreeuw je zo?’ Schreeuwen? Ik had niet eens door dat ik schreeuwde. De aanraking op mijn schouder was zo licht dat ik het haast geen aanraking kon noemen. ‘Ik..zij..’ Mijn hoofd maakte een oncontroleerbare beweging naar voren. Een tic die opnieuw volgde toen ik een tweede poging deed om het uit te leggen. ‘De video.’ Mijn woorden kwamen niet verder dan een herhaling. ‘De video. De video. De video.’ Ik klonk net als een robot die gecrasht was en de stroomvonkjes vanaf spatte. Ik was ook gecrasht. Er was een zee aan gemene woorden over me heen gespoeld. ‘De video, de video, de video,’ herhaalde ik. Blijkbaar was dat ene woord genoeg om mijn moeder te doen handelen. Haar vingers grepen naar mijn telefoon. ‘Ik verwijder die app,’ zei ze. Als ze er van geschrokken was, dan kon ze goed toneel spelen, want haar stem was kalm, vastberaden. ‘Nee, niet doen. Mama alsjeblieft.’ Het smeken klonk raar uit mijn mond door het snot dat op mijn lippen was gegleden. Het kijken van TikTok filmpjes was voor mij een van de manieren om er toch een beetje bij te horen. Bij mijn leeftijdsgenoten. Maar dat kon mijn moeder overduidelijk niets schelen. ‘Als die video’s je zo raken Zelda en ik het je niet zou verbieden.. wat voor moeder ben ik dan?’ De kalmte die ze voor het afpakken van mijn telefoon had, brak door midden. Als een extra laag die eerst moest breken voordat de keiharde waarheid gezien mocht worden. Dat het haar verdrietig maakte, ja verdrietig. Ik moest twee keer kijken; ten eerste omdat mijn ogen nog vol stonden met tranen en ten tweede omdat ik mijn moeder nooit verdrietig zag. Ze danste altijd... zong vrolijk mee, - Nou ja, meer schreeuwen. Maar ik had haar zelden zo gezien. Ze slikte hard. Dat triggerde een spier in mijn lichaam. Mijn hoofd bewoog opnieuw naar voren. Snel en oncontroleerbaar. ‘Ik wil nooit meer en dan ook nooit meer mijn dochter zo zien.’ De tranen vielen op het zelfde moment als die van mij. Er viel nog een traan, terwijl we elkaar weerloos in elkaars ogen aan staarden. Ze wachtte op mijn woorden... En ik wachtte op het moment dat ze stopte met wachten. Want ik zou haar niet kunnen beloven dat dit niet weer zou gebeuren. Weer een traan. Meestal baalde ik mijn vuisten als ik de controle over mijn eigen lichaam verloor. Ik haatte het als een oncontroleerbare tic er voor zorgde dat ik er raar uit zag, maar nu voelde dat als een onderbreking van het wachten. ‘Ik ga thee halen.’ Mama beende gespannen de kamer uit. Even later zaten we samen op het uiteinde van mijn bed. Ieder een deken om onze smalle schouders geslagen. Een klein detail die me er aan herinnerde dat we op elkaar leken. Lang en dun van postuur. Plots herinnerde ik me iets. Mama haar ghost hunting afspraak. ‘Mam?’ Ik zette mijn kopje thee op de grond. ‘Ging jij deze avond niet met Mila drie nachten weg om onderzoek te doen in het schotse dorpje Jedburg? Je weet wel, die gevangenis uit de 18 e eeuw?’ Ze had me er drie weken geleden over verteld en sindsdien had ze elke avond haar mond er niet over kunnen houden. ‘Dat kan ik best uitstellen.’ Ze nam uitdrukkingsloos een slokje van haar thee, alsof ze hier niet al jaren op had gewacht. Ik wist waarom ze het wilde uitstellen, maar Mila was er over.. Ik wierp een snelle blik op de klok- half uurtje. En ze hadden de vliegtickets al betaald en de eigenaar overgehaald om te mogen komen. Ze mocht nu niet afzeggen omdat ik zo’n bui had gehad. ‘Ik red me wel,’ zei ik langzaam alsof ik nog moest bedenken of het een leugen was of niet. Mama staarde me aan, zij twijfelde ook. ‘Ik sta er op dat je gaat,’ zei ik, mijn stem iets minder twijfelend dan daarvoor, niet genoeg om mezelf te overtuigen. Wel genoeg om mijn moeder te overtuigen. ‘Goed dan, ik ga. Maar beloof me dat je niets raars doet.’ Ze stak haar pink uit en mijn pink kromde om die van haar heen. Haar pink greep was sterk. De mijne was slap, omdat ik op het punt stond een belofte te doen, waarvan ik niet wist of ik me er aan zou houden. Dus sprak ik de worden: ‘Ik beloof het je,’ niet uit. Zo voorkwam ik dat als ik wel doordraaide, ik me niet schuldig zou voelen als ik voor het eerst een belofte brak. ‘Deal,’ zei ze vastberaden. Mijn keel werd droog, ondanks de hoeveelheid thee die ik had gedronken. Mijn lieve moeder dacht nu dat ze gerust kon gaan, omdat ik het zogenaamd had beloofd, maar dat had ik niet. Ze zou zich rot voelen als ze er achter kwam dat ik het niet echt had beloofd door de woorden niet uit te spreken. Maar ik stond er op dat ze zou gaan en niet haar uitdagende dagen zou missen, omdat ze zich om mij bekommerde. De deurbel was niet de enige die een ondertoon sloeg toen het acht uur was. Ook ik kreunde, zo zacht dat mama het net niet kon horen. Ze duwde een kus op mijn voorhoofd en vertelde me drie keer dat ik haar elk uur van de nacht gerust kon bellen. Ze noemde nog meer redenen op waarvoor ik haar mocht bellen, zoals: als ik niet kon slapen door een enthousiast idee. ‘Mam,’ zei ik klagerig. ‘Mila heeft al drie keer aangebeld. Je moet echt gaan.’ Mama zuchtte, duidelijk dat ze het er moeilijk mee had om me alleen achter te laten. Nog een kus op mijn voorhoofd. De kus voelde warm en tegelijk ook koud aan. Warm van haar lippen. De kou verzon mijn lichaam er bij omdat weg ging en daar door alle warmte met zich mee nam. ‘Je hebt gelijk, ik zou die vervelende Mila eens vertellen wat ‘wachten’ betekent.’ Ze bukte voorover om de twee lege thee kopjes van de grond af te pakken. Haar voetstappen die over de drempel heen stapten, namen een plotselinge warmte. Mijn borst kneep samen toen mijn moeder een enthousiaste zwaai van haar hand liet weten dat ze nu echt ging. Ik dwong mezelf om een glimlach op te zetten en te zeggen: ‘Veel plezier mam.’ ‘Vergeet niet te bellen hè,’ Ze liet de worden meevaren met een handkus. De deur werd dicht gedaan en mijn blik bleef op het punt hangen waar mama had gestaan. Zo stom dat ik haar had verteld.. Ik kapte mijn gedachten af. Nee, het was goed dat ze haar dromen achterna ging en mocht haar daar niet van weerhouden.         Hoofdstuk 3 De dag dat ik zelfmoord pleegde.       Selena was gisteren geslaagd in haar afbrand poging. Het volgende uur die dag, kwam ik Paulina en haar kuikens tegen op de gang en ze hadden niet eens naar mij omgekeken. Ondanks de situatie was er een gat in mijn hart ontstaan door de bittere zuur van schuldgevoelens. Door de waarheid te vertellen, had ik de vriendschappen van Selena verpest. Maar zo had Selena dat niet gevoeld. ‘Terecht. Ik haat mensen die andere zwak proberen te praten,’ had ze gezegd, terwijl ik me verontschuldigde alsof ik haar make-up doosje in stukken had laten vallen. Haar vrienden waren door mij niet meer vrienden met Selena. Ik voelde de plicht om hun te vervangen nu Selena er voor koos om hun te verbannen uit haar vrienden kring. Ik moest leuker, grappiger en knapper zijn. Maar ik kon hun niet vervangen. Nooit. Ik duwde mezelf uit de stoel waar mama normaal gesproken zat. Ik stelde me haar voor in een andere ruimte waar ze met grote ogen zat te kijken naar een onverklaarbare beweging. Waarschijnlijk door een geest. De verbeelding streelde mijn zenuwen. Behalve de zenuwen die gewekt werden door de belofte. ‘Beloof me dat je niets raars doet.’ Ik fluisterde iets terug naar haar stem die ontpopte in mijn hoofd. Ik zou het proberen. Ik zou proberen niets raars te doen. Een frisse neus zou me vast goed doen. Het zal me afleiden van de gedachten. Het was dan wel lente, maar ‘s avonds was het nog steeds koud, dus trok ik een jas aan. Ik voelde me net een wolkje met een gezichtje door de witte wollige stof. Warm en veilig. Net toen ik de gangdeur opende, voelde ik dat er nog iets miste. Iets dat me net zo warm en veilig liet voelen als mijn jas. Ik boog me voorover om op de grond te tikken. Het tikken van mijn vingers klonk als regendruppels op het raam. ‘Storm?’ Mijn stem was zacht, maar de stilte in de kamer zette mijn woorden kracht bij. Ik tikte weer met mijn vingers op de vloer. ‘Daar ben je.’ Mijn mondhoeken schoten omhoog toen ik de dikke Maine Coone kater zich op de stoel onder de tafel zag uitrekken. Zijn staart krulde als een tuinslang over zijn rug en zijn bekje opende zelfverzekerd alsof hij dacht dat hij de koning was. Suffe kater, hij was niets vergeleken een echte leeuwen koning, Maar toch gedroeg hij zich daar naar. Niet eens wetend wat voor zielig geluid er uit zijn oh zo ‘grote bek’ kwam. Hij leek wel een kitten, zo hoog was zijn begroeting naar mij. ‘Ga je mee, grote vriend?’ Hij sprong met een sierlijke beweging van de stoel af. Zijn glinsterende ogen en kittenachtige miauw leek me genoeg om een ‘ja’ van te maken. Ik pakte hem op van de grond en draaide een rondje met hem als een sierlijk paar, voordat ik hem buiten op de stoep zette. Dit was een van de weinige momenten waar mijn hart niet een slag oversloeg als mijn voeten de drempel over stapten. De straat leek te baden in de goude glas van de lampen. De stilte benadrukte elk geluid. Mijn dikke krullen leken in de schemering van de maan op een dikke wintercape. Onder die dikke krullen die normaal als lelijk en vies werden bestempeld, was nu mijn bescherming tegen de koude wind. Vlagen die de heerlijke geur van bos met zich meebracht. ‘Proef je dat ook?’ Zei ik, terwijl ik omlaag keek naar Storm. Mijn tong begon te tintelen van de aromige smaak van dennenappels. Ik vroeg me af of de maan stalen de smaaken betoverde. Storm miauwde weer en kronkelde achter me aan toen ik begon met lopen. Langs de pakeerplaats. Langs de dikke (Breed? Groot? Lang?) sloot die me om het park heen leidde. Het klagelijke gemiauw liet me stoppen voor de brug die me over de sloot zou leiden. Mijn ogen gleden omlaag, maar daar zag ik Storm zijn lange grijze vacht niet. Mijn ogen tastte de verdere omgeving af. Lichtere tegels door het lantaren licht, stukjes mos tussen de klinkers en een papieren krant vlogen onder mijn aanblik voorbij. Maar nergens waren de dikke poten van mijn kat. Wacht eens even… Mijn ogen schoten terug naar de lantarenpaal die de roodbruine klinkers toverachtig verlichte. Een grinnik verliet mijn keel onderdrukt, want ik wilde de stilte niet verstoren. Storm die zich normaal gesproken als een koninklijke leeuw gedroeg, hield zich nu stil, verslagen van angst achter de lantarenpaal. Hij leek wel de muis die hij gisteren zelf een hoekje in had gedreven. Ik had het piepkleine muisje net van zijn dood gered door Storm op te tillen voor hij in de aanval ging. Nu redde ik storm van zijn zomaar opgekomen angst af door hem weer op te tillen. ‘Wat is er loos?’ Storm draaide zijn oor door mijn fluistering. Hij beantwoordde mijn vraag door over de sloot heen te turen, het park in. Ik realiseerde me dat we nog nooit via deze ingang het parkje in waren gegaan en moest dat dus verklaren waarom mijn kat zo gigantisch overdreef met zijn dikke staart tegen mijn buik aan gedrukt. Ik aaide hem geruststellend over zijn dikke kop terwijl ik hem tegen zijn wil in over de witte brug heen droeg. Aan bij de leuningen was de brug bekleed met mysterieuze groene klimop. Als ik Storm nu niet in mijn handen had gehad, gleden mijn dunne vingers nu over de deken van bladeren. Het contact tussen mijn huid en de natuur sleepte me in een magische wereld vol met mythische wezens. Bloemen zo groot als huizen en tijgers die zich lieten bereiden als paard. De reden dat ik dit contact enkel opzocht in de hulst van de nacht was simpel. Er was niemand. Niemand die me zou uitlachen omdat ik genoot van de lijnen in de bladeren die me deden denken aan aderen van een mens. Het was gek hoe die aderen zo veel meer waren, dan een orgaan die het bloed door liet stromen. Aderen waren ook sexy en eng. Zoals de mannen die alleen voor kwamen in fantasie boeken. Het spinnen van mijn kat bracht me terug naar het hier en nu. Blijkbaar herkende hij het bankje waar we samen wel vaker op zaten. De voeten van het bankje grensde aan platte stenen die half bedekt werden met golvend water. Alsof ik aan de zee zat. Oh, wat hield ik van de mix geluiden die hier voor kwamen. Alleen ik en die geluiden zo zacht als een fluistering na een kus. Mijn hand ging door de pluizenbol naast me. Mijn neus omringt met fijne geuren die me nergens anders aan lieten denken dan… ‘Zelda..’ De stem in mijn hoofd. ‘Wat zit je daar peaceful terwijl je de schulden op je rug zou moeten dragen van het verpesten van een vriendschap.’ Een vlaag aan wazige herinneringen vlogen voor mijn ogen. Paulina, een vriendinnetje van Selena die zo hard in een mayonaise fles kneep dat het leek dat haar zilver gekleurde nagels als messen door de plastic heen ging. Het wit-gele spul dat als sperma over, en in mijn haren spoot omdat ze zogenaamd mijn haar wilden fixen. Ik probeerde de flashbacks, die door de gedachten werden gelokt, opzij te duwen. maar toen de volgende gedachte door mijn hoofd schoot, alsof iemand achter me het in fluisterde, volgde de volgende flashback. Twee gezichten die leken alsof ze in een make-up doos waren gevallen, vriendinnen van Paulina, lachten me uit. Ik rende weg als een veel te grote hond die alles om stootte. ‘Je had de gebroken vriendschap kunnen voorkomen door je mond dicht te houden tegen Selena.’ Deze confrontatie die in mijn hoofd werd gefluisterd, door een wel heel bekende stem, realiseerde ik me, werd onderbouwd met nog meer beelden. Een rozige waas die Selena moest voorstellen. Tegenover haar stond Paulina, figuurlijk in stukken aan het breken door de woorden die Selena tegen haar zei. ‘Dacht je nu echt dat ik vrienden met iemand wil blijven die zulke dingen doet?’ Had ze gesnauwd terwijl ze naar mij wees. Ze had me geforceerd meegetrokken als een puppy die voor het eerst een andere hond zag. Ik kreunde zachtjes, niet nu. Niet deze oncontroleerbare verbeeldingen. Niet in dit mooie moment. Maar de woorden drongen mijn hoofd binnen als steenmarters in een auto. Ze beten alle draadjes in mijn hersenen kapot. Ik zweerde dat de elektrische vonkjes door mijn oren heen bulderde. Ondanks de beschadiging in mijn brein sprak het stemmetje steeds luider, bijna herkenbaar. ‘Je zou jezelf moeten straffen.’ Mijn vingers klemde zich zo hard rond om de leuningen dat mijn knokkels wit werden. Ik had wel onbewust iets moeten schreeuwen uit frustratie want in het blikveld van mijn ooghoeken zag ik de staart van Storm dik worden. Ik stak mijn hand naar hem uit om hem een aai over zijn hoofd te geven. Hij blaaste naar me en toen realiseerde ik iets. Zijn staart, als een elektrische bom van haren, stond niet zo dik voor mij. Het was voor de gene achter mij die stonk naar alcohol en overdreven veel mannen deo. De lucht gleed verder langs mijn mijn neusvleugels en drong zo nijdig naar binnen dat mijn neusharen waarschijnlijk afbraken. Ik herkende de angstaanjagende stank meteen. Rayen! ‘Ik had oprecht verwacht dat je je zelf zou straffen. Maar zo te zien niet en dus moet ik daar maar eens wat aan doen.’ Ik kon zijn wraak voor zijn vriendin proeven op mijn tong toen ik naar adem hapte. Bitter als kruiden die in je ogen prikten. Mijn hand schoot trillend naar mijn kat, alsof het een zware handeling was. Rayen zijn ogen schoten razend snel mee met mijn beweging. Een onzichtbaar touw om mijn nek trok strakker toen ik een steen in Rayen zijn handpalm zag liggen. Hij gooide hem omhoog als een muntje en ving hem weer op. Keek er naar als of de voorspelling er op was verschenen. Toen hij op keek waren zijn tanden ontbloot, niet als een echte lach, meer als een grom. De zwarte schaduwen van de nacht omlijsten zijn uit marmer gebeiteld gezicht. Zijn krullen waren uitgezakt door de zware lading emoties. Storm, zoals zijn naam al vertelde, stormde onder mijn beschermende hand weg. Het spel begon. De steen die 2 seconden geleden nog in Rayen zijn hand lag, vloog achter mijn kat aan. Als een kogel die een doel had, doden! ‘Niet doen! Stop!’ ik perste de woorden zo hard mogelijk uit mijn keel, maar ze werden opgeslokt in de nu zo gevaarlijke nacht. Mijn handen nog grijpend naar Rayen zijn pols die al meters uit mijn bereik was. Ik schoot omhoog. Rayen mocht mij alles aan doen, maar mijn kat? Echt niet! Als een doorgedraaide leeuw rende ik op mijn veel te grote prooi af. Takken kraste langs mijn bolle wangen, trokken mijn krullen uit mijn hoofdhuid. Maar het kon me niets schelen. Het lachen van Rayen bulderde langs mij als ijzige sneeuw. Het was overal. Zijn lach vulde mijn oren als watten en sloot het geluid om me heen. Het enige wat ik nog hoorde was het afschuwelijke gekrijs van Storm. Vluchtend voor de volgende steen. mijn ogen vingen een glimpje op van zijn leren jas. Wit, als de uitgang van een tunnel. Ik was bijna bij hem. Nog een aantal stappen. Toen ik echt bijna bij hem was, verwachte ik dat het geluid van zijn lach nu wel aan moest voelen als een helse sneeuwstorm. Maar alles wat ik hoorde was Rayens leren jas die kraakte omdat hij zijn gooiende arm naar beneden bewoog. Verstijfd langs zijn lichaam. ‘Dit.. het was echt niet mijn bedoeling om..’Zijn zware woorden bleven even op zijn tong hangen. ‘Zelda, ik zweer dat het nooit zo-’ Ik duwde zijn lichaam op zij. Hart als een bulldozer. Daar op het bos grond lag mijn leeuw, mijn Storm. Zijn hoofdje was misvormd met een deuk zo groot als de steen naast hem. Zijn bloed besmeurde de ooit zo mooie.. Ik durfde mijn gedachten niet af te maken voor het werkelijkheid zou worden. Ik knielde naast hem neer met tedere bewegingen. Het leek alsof al mijn organen op gingen in as en er maar een orgaan overbleef. Mijn hart. Alle pijn in mijn lichaam trok er naar toe. Elke bonk voelde alsof het uit elkaar zou barsten door de enorme druk. ‘Niet doen..’ Fluisterde ik. Rayen zijn kaken klapte weer dicht. Ik probeerde mijn gezicht naar hem om te draaien, wat moeilijk ging door de spanning in mijn nek. Het was moeilijk om iemand hatelijk aan te kijken, maar nu had ik daar geen moeite mee. Mijn wenkbrauwen trokken naar elkaar toe. In mijn ogen stonden de vlammetjes die begonnen te flakkeren toen mijn blik even naar storm schoof. Snel wierp ik mijn blik weer naar Rayen voordat ze zouden doven. Ik hoopte dat de vlammen in mijn ogen mijn gedachte reflecteerde. Dan zou hij de woorden die ik wilde uit spreken, kunnen zien. Misschien zelfs wel beelden. Beelden die ‘Ik wil je dood,’ beschreven. Min of meer begon ik er in te geloven dat de vlammen in mijn ogen echt iets lieten zien. Want eindelijk maakte hij de ruimte tussen ons groter. Rayen die andere mensen liet ademhalen als een stofzuiger, hield nu zelf adem als een stofzuiger. Zoekend naar lucht. Hij wankelde zelfs naar achter. En uiteindelijk beende hij houterig weg. Net zoals ik zo vaak had gedaan. Ik keek hem strak na alsof ik me schrap zette voor zijn terugkomst. Ik wilde hem naroepen wat voor gestoorde vent hij wel niet was. Hoe walgelijk hij eruit zag toen hij lijkbleek weg trok. En ik wilde hem zeker uitmaken als moordenaar op sokken. Maar mijn hart snoerde me de mond. Mijn hersenen vertelde me om het van twee kanten te bekijken en wees me zelf naar de grond te kijken. Naar Storm waar zijn leeuwenziel er uit was geslagen. Het is jouw schuld Zelda, fluisterde een stemmetje in mijn hoofd. Als je harder had gerend had je hem tegen kunnen houden. Misschien had je hem zelfs wel al kunnen stoppen toen hij voor je stond. Je kijkt altijd alleen maar toe. Zo niet, dan ben je altijd te laat! Ik voelde al mijn bloed naar mijn hoofd stijgen, alsof ik ondersteboven aan een touw hing, boven een heksen pot. Een gloed van misselijkheid overspoelde me. Volgens mij kwam het er uit, maar mijn focus lag zo erg op mijn gedachten dat ik niet goed kon registeren wat er nu echt gebeurde. De gebeurtenis trok alle laatjes open in mijn hoofd. Herinneringen kwamen als kots naar boven. Gebeurtenissen die allemaal mijn fout waren geweest. Gebeurtenissen waar ik alleen maar toe keek en niets deed. Gebeurtenissen die ik had kunnen stoppen, maar niet had gedaan. Ze kwamen in alle zwarte tinten voor bij. Ik was nergens goed voor. Ik had het nooit willen geloven toen het me ieder jaar opnieuw en opnieuw werd verteld. Soms dan overwoog ik het wel eens om het te geloven. Want kleine sprankjes hoop hielden me dan boven water. Maar ik had al zo vaak gehoopt, me vast geklemd aan die sprankeltjes. Maar de hoop was nergens goed voor. Het werden grote teleurstellingen. Nu deze nacht was ontvouwen tot een duistere nacht en er niets op mij thuis wachtte, leek alles als een snijdende waarheid. Ik was nergens goed voor. Ik was enkel het meisje dat niemand wilde zien. Het meisje dat gebruikt werd als een levende game. Het meisje dat alles was, maar niets moois. Het meisje dat geen keuzes zelf kon maken, bang voor wat er achter de keuze schuil hield. Bang voor de demonen die naar boven kwamen bij haar beslissing. Dat meisje wilde ik niet meer zijn. Toen gaf ik iets aan mezelf toe dat ik nooit had mogen doen. Ik had niets toe te voegen aan deze wereld. Ze waren allemaal beter af als ik dood zou zijn. Ik zou hun ogen niet meer beschadigen. Hun tijd niet meer verdoen. Niemand hoefde zich zorgen te maken. En boven al, ik verdiende het niet om te leven… Niet na alle fouten die ik had gemaakt, waaronder.. Ik sloeg mijn ogen dicht voor ik naar zijn levenloze lichaam kon kijken. Toen ik mijn ogen opende en richtte op een ander punt in de duisternis, waren de vlammen in mijn ogen vergaan. Alsof alle woorden die in mijn hoofd rondspookten in een emmer waren verzameld en in een keer als water over mijn hoofd was gegooid. Toen besloot ik voor eens in mijn leven voor mezelf te kiezen. En dat ik er heel veel andere mensen mee hielp was mooi mee genomen. Misschien wel de grootste reden. Hun en mezelf verlossen van mij. Het meisje dat er niet toe doet. Het meisje dat het niet verdient om te leven. Een meisje dat te lelijk is voor deze prachtige wereld. Het meisje dat nooit genoeg zou zijn. Met die woorden drukkend in mijn voorste hersenen, schokte ik weg over het pad. Op weg naar de witte brug. Mijn vingers leuningen waren. Ik duwde met de top van mijn voet op de hak van mijn schoen om ze uit te doen. Ik zette ze bij de brug neer uit respect omdat deze schoenen mijn voeten zo lang hadden beschermd. Dat mochten ze nu niet doen als ik sprong. Ik moest het ijzige water voelen. Ik wilde dat de grond onder het water mijn fragiele lichaam brak. Als het brak zou mijn ziel eindelijk kunnen vluchten uit dit lijf. Mijn bloed zou het water verwarmen. Het water zou mijn bloed meenemen als een geschenk. Ik zou achterblijven. Ik verdiende het. Een warm stroompje water viel van mijn ooglid. Ik volgde de vocht druppel tot het zich voegde bij het water. Ik kon me niet herinneren dat ik mijn benen over de leuningen had gezwaaid en op de rand was gaan staan. Mijn handen achter me gedraaid om de leuning vast te houden. Drup. Een rimpeling ontstond in het water toen mijn traan het oppervlakte raakte. Drup. Drup. Niet huilen. Je verdient dit. Doe het! Je moet, dit is je straf. De woorden gonsden door mijn hoofd. Hard en overtuigend. Mijn handen lieten los. Mijn hakken op het stukje hout was de enige connectie met de vaste grond. Drup, drup.. plons. Mijn lichaam duwde een gat in het water. Het kaatste terug en omvouwde mijn lichaam. Ik had verwacht dat in de val mijn leven voorbij zou flitsen als een film. Maar de val duurde 2 seconden. In die 2 seconden kon ik maar een ding denken: was dit de juiste… mijn gedachten kon ik niet af maken. Een deken, zwarter dan deze nacht trok voor mijn ogen. Het voelde alsof ik verder viel dan de diepte van de sloot. Dieper. Verder weg. De dood in.       hoofdstuk 5 het dodenrijk     De dood voelde aan als paars en blauwe tinten. Zwaar, vochtig en koud. Zwaar, omdat een onzichtbare lucht op mijn ogen drukte waardoor het moeilijk was om ze te openen. Vochtig en koud, alsof de sloot eindigde in een riool en me had uitgekotst in een andere wereld. Een wereld van ijs..of wacht. De lucht op mijn ogen werd verdraagzamer en ik opende ze. Sloot ze weer door de hoeveelheid paars licht. ‘Ze komt bij.’ De vrouwen stem was sereen en kalmerend als de zee. Was ik in het zieken huis? Gewoon thuis? Of was ik dood? Ik gebruikte mijn huid om te voelen waar ik was. Heel voorzichtig. Ik verwachtte zachte stof zoals een deken. Maar in plaats van de witte dekens van het ziekenhuis voelde ik stevige dunne uitsteeksels. De frisse en citrus-achtige geur deed me denken aan net gemaaid gras. ‘Ze leeft nog!’ Er klonk opluchting in de stem die hoogwaarschijnkijk zijn vinger in de holte van mijn kaak had gestopt. Ik had het dan wel niet gevoeld, maar dat moest wel. Hoe hadden ze anders geweten dat mijn hart nog klopte. Ik leefde nog. Een rilling waarvan ik niet wist of het opluchting of walging was, kronkelde over mijn ruggengraat. Ik had nog een kloppend hart. Ik leefde dus nog. Maar..ik wilde niet meer leven.. Ik wist niet anders te reageren dan nogmaals mijn ogen te openen. Ik knipperde tegenstrijdig naar het vele paarse licht. Wazige figuren dat me deden denken aan een verfvlek die iemand uit zijn trui had proberen te vegen, werden langzaam een schilderij. Gezichten werden scherper en de vlekken vormden meerdere vlekken. Die vlekken vormden weer ledematen. Een wereld die ik nog nooit eerder had gezien, omvouwde zich om me heen. Alsof een kleuter me in een pop-up boek had gegooid. Paarse edelstenen lagen als pepernoten langs de paden verspreid. Sommige waren wat scherper en staken in de bomen als een sierlijke toevoeging aan hun harde jassen. Iets aan mijn kloppende hart klopte niet of ik was in een kinderziekenhuis beland. Nee deze prachtige bossen kamer moest een miljonair hebben betaald. Maar we hadden geen miljanair in de familie. Plots begon ik weer te twijfelen. Ik had een kloppend hart, maar deze kamer klopte niet. De vraag kwam veel te snel over mijn lippen voor iemand die net zelfmoord had gepleegd: ‘Waar ben ik?’ ik voelde me gedwongen om de verf figuren, die steeds scherper werden, aan te kijken. Een vrouw geschat tegen de 30 boog haar hoofd naar een man. Hij had wel iets weg van een gewassen nijlpaard. Overgewicht, maar zijn zaakjes op orde. Net zoals zijn kleding. Hij boog zijn hoofd omhoog zodat zijn oorschelp het geluid van de langere vrouw kon opvangen. Haar korte haren schoven net niet ver genoeg over de zijkant van haar gezicht, waardoor ik haar lippen zachtjes zag fluisteren. Naast de twee stond nog een man. Ook hij had nette kleding aan, maar het paste totaal niet bij zijn houding. Hij stond onderuit gezakt naar me te staren. Alsof hij elk detail van mijn gezicht wilde aflezen. Ik vreesde voor het feit dat hij kon zien dat ik breekbaar was. Ik kantelde mijn hoofd, deels om te voorkomen dat hij te lang naar me keek en zijn priemende ogen elk detail opvielen. Deels omdat ik opzoek was naar de kamerdeur van dit gekke ziekenhuis. ‘Sorry,’ Begon de vrouw. ‘We hebben nog niet zo vaak patiënten gehad die.. nou ja..’ ze keek zoekend de ruimte rond, alsof ze daar de woorden zou vinden. ‘Ik snap het,’ zei ik zachtjes om haar de moeite te besparen. ‘Kunnen jullie mij misschien vertellen waar ik ben?’ Ik draaide me weer tot de vrouw. Haar lippen bewogen in slow motion open en dicht, maar er kwam geen geluid uit haar keel. De man die mij uitgebreid had onderzocht met zijn roofdierogen antwoordde scherp op mijn vraag. ‘Je bevind je in het doden rijk. Je bent dood.’ zijn kaken klapten net zo snel dicht als ze waren open gegaan. De nijlpaard stootte zijn elleboog in zijn ribben. Hij siste iets onverstaanbaars naar hem en richte zich toen weer naar mij. Met diepe rimpels van wijsheid sprak de nijlpaard me kalm toe. ‘Wees alsjeblieft niet getreurd. Je kunt nog terug.’ ‘Ja! Ja!,’voegde de vrouw er gehaast aan toe als of ze plots weer wist wat ze wilde zeggen. Ik wilde niet meer luisteren. Ik had al bij de zin ‘je kunt nog terug,’ niet meer willen luisteren, want ik wilde niet meer terug. Toch luisterde ik naar haar woorden, omdat ik wist dat ze daar behoefte aan had. Door de tranen. het happende geluid naar adem als of ze uit het wilde water naar boven kwam. ‘Er is nog geen tatoeage op je pols verschenen, dat betekent dat je hart nog klopt.’ Ze pakte teder mijn handen vast om er over heen te strelen. ‘Dat betekent dat je nog terug kunt, naar het levende rijk. Hier in het dodenrijk bevind zich een bos. In dat bos heb je meerdere verlaten plekken. Op of in die verlaten plekken vind je stukken steen. Als je alle 3 de stenen bij elkaar heb gevonden kun je die in elkaar plaatsen.’ Ze somde de zinnen zo snel op, dat het leek als of ze het niet voor mij deed, maar een strenge leraar. ‘Maar let op,’ ging ze verder. ‘Niet in elk verlaten gebouw ligt een steen. En het is ook niet bepaald makkelijk om elk gebouw bij langs te gaan. Er zijn er te veel en je hebt meestal niet lang tijd voor dat je hart stopt met kloppen.’ ‘Tik tik tik.’ De man die me eerder vervreemd had aan gekeken, keek me weer aan met zijn gekke ogen. Zijn blik ging verder dan alleen mijn huid. Het draafde door mijn ziel als een op hol geslagen paard. Pats! Het nijlpaard sloeg de vervreemde man op zijn arm. ‘We zijn hier om de mensen die terecht komen in het dodenrijk te verwelkomen. Niet af te schrikken.’ Hij keek de vervreemde man streng aan voor hij zijn hoofd terug keerde naar de vrouw en vriendelijk knikte. ‘Gaat u door? U deed het super goed!’ De vrouw leek even moeite te hebben om de draad weer op te pakken. Ze slikte verward. ‘je hebt dus niet veel tijd. Wel krijg je hulp van een geest die je tegen het winnen van spelletjes extra tools wil geven. Of misschien wel een extra aanwijzing. De aanwijzingen krijg je op een papiertje van de geest zodat je ze niet kan vergeten. Succes met het spelen. Wil je dat ik je er heen breng?’ Ze knipperde vriendelijk met haar ogen. Een stilte van een aantal seconden vulde onze oren. Hier moest ik even over nadenken. Niet omdat ik twijfelde. Ik wist simpelweg niet hoe ik netjes moest verwoorden. De stilte werd langer. Haar vriendelijk geknipper werd onverdraaglijk. Net als het gestaar van de nijlpaard en de vervreemde man. ‘Ik..ik wil niet terug,’ zei ik. Mijn stem klonk zo kapot alsof iemand een kogel door mijn keel had geschoten. En zo voelde het ook. Ik wilde haar, en die twee mannen, niet teleurstellen. Het voelde alsof ik hun doel in een klap had verwoest. Het was dan niet te merken aan de 2 mannen. De vrouw daarintegen liet van schrik mijn polsen los. ‘Maar..’ ze keek me aan als een puppy die op het punt stond om zijn verzorgster aan zijn werk te verliezen. ‘Sorry,’zei ik met een ijl stemmetje. Ik herinnerde me zelf snel aan het feit waarom ik zelfmoord had gepleegd. Ik draaide me om voordat deze vrouw me kon overhalen iets te doen wat ik niet wilde. Deze dood was een nieuw begin. Een begin om een leven hier te verdienen. En niemand zou ooit nog mijn keuzes kunnen veranderen. Vanaf nu! Als ik maar snel genoeg weg kwam. Voordat die puppy ogen me zouden op slokken.       Hoofdstuk 6 iets nieuws   Ik rende weg met de vrouwenstem die als een spook achter me aan galmde. ‘Please, wacht nog even!’ Haar stem werd steeds zachter alsof het werd gezeefd in de zandbak. Paars licht schoot als schaduwen over mijn gezicht door de snelheid waarmee ik door het hoge gras rende. De edelstenen schoten aan mijn voeten voorbij. Net zoals de kleine sierlijke bomen. Mijn voeten werden getrokken door het lichtpunt aan het einde van het bos. Een dorpje dat leek te baden in warme bruine tinten. Het gras verandert langzaam in een zanderig padje, met hier en daar platte grijze stenen in het zand die al snel werden aangevuld tot meer stenen. Tot het een pad was gevormd. De bomen om me heen verminderde net als de paarse lichten. Het geroezemoes van dronken mannen werd luider. De brede straten waren verlicht door een zachte gouden gloed dat als magisch stof uit ramen en lampen kwamen. De huizen leken ouderwets en werden overdekt met lange houten planken. Ze leken wel gejat van piraten die ze zouden gebruiken voor het overlopen van boot naar vaste land. Niet dat ik wist of hier ook piraten rondliepen. Wie weet hoe oud al deze doden allemaal waren. Misschien was hier na nog wel iets waar je heen zou gaan. Als je hier zou sterven. Zo veel vragen, maar geen enkele vraag durfde ik te stellen aan de vrouwen die aan een rond tafeltje zaten met een schuimend beker bier in hun vingers geklemd. Ook durfte ik het niet te vragen aan de kinderen die een bal over aan het spelen waren. Het ketste als een steen over de gladde revier stenen. Misschien had ik het kunnen vragen aan de twee vrouwen die voorbij paradeerde. Hun heupen wiegden heen en weer alsof ze iets aan de kant beukten wat ik niet kon zien. De lange veer die ze in hun knot hadden gestoken zwiepte vrolijk mee. Een knot.. net als de mijne.. Mijn vingers verstrengelde zich in mijn haren. Ze waren nog vochtig, maar ik had ze niet in een knot gedraaid. Een kleine steek van walging ademde ik weg voor dat het uitbreide als een plaag in mijn lichaam. Dit is een nieuw begin. Een begin om mijn leven te verdienen. Ik zou deze wereld gaan begrijpen zodat ik geen enkele blunder zou ondergaan. Met op elkaar geklemde tanden liep ik op salondeuren af. Daar waren de vrouwen doorheen geparadeerd, De hoefijzers die er met spijkers op de deuren waren gespijkerd, deed me meteen denken aan het western. Ik duwde mijn fragiele lichaam tegen het hout waardoor de klepper deuren open gingen. Het liefst wilde ik voor een paar seconden verdwijnen toen ik zo ver weg stapte dat de deuren van mijn heupen vielen. Maar dat was niet nodig. Niemand in het café keek op van het hout dat nog kraakte, omdat het tegen elkaar aan scheurde. Toch durfde ik pas weer te lopen toen de deuren eindelijk stil vielen. Een warme geur gemengd met de aroma van hout kronkelde mijn neus gaten in. Ik wurmde me langs allerlei robuuste tafels en stoelen. Hier en daar stonden er een kaars op de tafels. Ik voelde me enkel heel anders dan de sfeer die de kaarsen zouden willen creëren. Vooral toen mijn ogen op de vrouwen vielen die ik was gevolgd. ze zaten bij de muur aan een hoge tafel. Hun kleurrijke kleding staken af tegen de muur, grijs van oude kranten artikelen. Ze hadden hun neuzen beide in een menukaart gestopt. Ineens leek het me helemaal geen goed idee om na te gaan vragen wat voor mensen zich in het dodenrijken bevonden. Ik zou hun rust verstoren die ze hadden verdiend. Maar, zei een stemmetje in mijn hoofd, dit is een nieuw begin, een begin om.. Ik kapte het stemmetje in mijn hoofd af. Een nieuw begin start je niet met het verstoren van rust. Ik draaide me op mijn kapotte sneakers om. Ik probeerde alle mooie decoraties in het cafeetje achter te laten, maar iemand greep mijn schouder vast. ‘Jouw heb ik hier nog niet gezien.’ De zoete vanille achtige stem paste perfect bij de oude dame die ik achter me zag staan. Ze verslapte haar greep op mijn schouders en liet haar vingers naar beneden glijden. Langs mijn onderarm en mijn pols. Ik slikte, bang dat ze zou opmerken dat mijn hart nog klopte. Maar haar aanraking was te kort om het op te merken en haar gerimpelde vingers verstrengelde al met de mijne. Ik bleef verstijfd naar haar volgende bewegingen kijken. Haar rimpels rond haar ogen verdiepte toen ze lachte. ‘Klopt het dat je hier nieuw bent? Hier in het dodenrijk?’ ik knikte langzaam alsof ik niet zeker wist of ik het juiste antwoord was. ‘ohhhh, lieve kind. dan moet je toch naar het welkomstfeest?’ Ze liep al om me heen om de weg te wijzen. ‘Het welkomstfeest?’ ik probeerde haar blik te vangen, Maar de oude vrouw keek niet om en sleurde me het cafe uit. Langs de openhaard die me een laatste warme bries gunde. Als een soort van wuiving. Door de salondeuren die van onze heupen vielen en het geklepperde geluid maakte omdat ze langs elkaar wreven. Als een hand shake. ‘Ja lief kind. Elke avond is er een welkomst feest voor de nieuwe doden.’ ‘Dat klink..’ leuk, maakte men gedachte af, nog steeds een beetje verbaast van haar onverwachte gebaar. Ze stopte zo abrupt dat ik verwachte dat ze een onverwachte pijn van ouderdom door haar rug heen jaagde. ‘Gaat het?’vroeg ik bezorgd. Heel even keek ze me vervreemd aan. net als de man die ik eerder ontmoette. ‘Ik bedoel.. ik dacht dat je-’ ‘Pijn had?’ Maakte ze mijn zin liefjes af. ‘In het dodenrijk heb je geen pijn. Het enige doel is rust en plezier vinden. Bij de ene ziel duurt het wat langer tot ze hersteld zijn van het leven. En de ander is er zo hersteld van. Hoe het ook gaat, als je uiteindelijk rust heb gevonden, rijst je ziel terug.’ ze stopte met praten toen haar ogen, niet op mijn gezicht vielen, maar op mijn lichaam, onthuld in wijde kleding. Er viel een stilte. Alsof het aanbeeld haar gedachten onderbroken. ‘trouwens, voor we naar het welkomstfeest gaan moeten we wel iets veranderen.’ Ze wees met haar bruine ogen naar mijn afgetrapte sneakers. Ik had altijd geld willen besparen voor mama, dus wuifde ik haar aanbod voor nieuwe schoenen af. dat gold ook voor mijn oude kleding. Maar na mijn val in de sloot leek ik wel op een zwerfkat dat gevonden werd in de stromende regen. Nat en vies. Doordringt met gedachten aan pijnlijke dingen. Fysiek gesloopt en mentaal op. ‘Dat hoeft niet.’ Ik vervloekte mezelf dat ik mijn vingers niet eerder uit de hare had getrokken. Dat ik haar kracht had onderschat. Ze had de kracht van een paard, en die gebruikte ze maar al te graag. ‘Geen gemaar. Je verdient het.’ haar vingers voelde spontaan aan als kleine handboeien. Ze klemde strak om mijn tengere, lange vingers. Met open mond van verbazing, (en stiekem uitputting) holde ik achter de oude vrouw aan. Ik had uitzicht op haar losse piekerige haar dat wild over de ene pluk haar heen vloog. De andere pluk vloog weer over de ander, als een soort van spelletje, ‘deze vuist op deze vuist,’ maar dan met haren. Hoe kon deze vrouw nog zo hard rennen, dacht ik. ‘Het is heerlijk om weer zo te kunnen rennen,’ zei ze als of ze mijn gedachten had kunnen lezen. ‘Als je dood bent kun je ineens zo veel meer.’ zoveel meer.. de woorden luidde me mooie gedachten in. Ik zag mezelf al met storm over deze gladde stenen heen rennen. Of misschien zou ik zelfs van dak naar dak springen, want als ik viel, ging ik niet dood. Ik was namelijk al dood. Nou ja nog niet helemaal. Ik zou met mijn vingers over de planken van de daken strijken en er achter komen dat het stof nooit stof was geweest. Ik zou er achter komen dat het wellicht naar suiker zou zijn. Wat me best logisch leek, omdat dit dorp wemelde van de zoete geuren. De beelden van storm en ik die van dak naar dak sprongen werd weg gefuifd door de hand van Jenny. ‘We zijn er, mijn kind.’ we stopten voor een winkel, die nog meer naar suiker rook dan alle ander winkels en huizen. Deze winkel was in de vorm van een bolletje wol. De stenen lagen steeds over elkaar heen als of ze elkaar continu wilde overtreffen. de vrouw duwde me door de deur heen, alsof ze jaren mensen had bestudeerd waardoor ze nu precies wist dat ik het soort type was dat zou twijfelen en een duwtje in de rug nodig had. De ruimte in het bolletje voelde zwaar geladen aan. Niet in de gemene zin. Maar in de zin van liefde. Vanbinnen leek het wollen huis bijna niets meer over te hebben van het buiten aanzicht. Enkel de schattige uitdrukking, maar de muren waren gewoon recht, en de vloer was van hout. De roze tinten in het huis, die niet enkel de muren beschilderde maar ook 70% aan de kleding en accessoires. Elk voorwerp wat je maar kon bedenken was er in het roze te vinden. Haarklemmen, zo groot dat ze zelfs in mijn bos haar zouden passen. Maar ook kleinere haarklemmen, zo klein dat ze net op je pink heen paste. Frambozen roze jurken, in allerlei verschillende maten. Tassen met pastelroze geborduurde bloemetjes er op. Zelfs een multifunctionele sleutelhanger. Als Selena hier was geweest had ze uren in de winkel kunnen staan. Maar vergeet alle andere kleuren niet, die waren er ook. En juist die kleuren trokken mij als het licht in een donkere tunnel aan. Maar toch bleef ik staan op de plek waar de oudere vrouw was gestopt met duwen. ‘Vind je het niets?’ vroeg ze. Ik had willen liegen, want als ik de waarheid vertelde dat ik het prachtig vond en dat ik enkel droomde over zulke mooie kleding, zou ze half over kop alle kleding kopen waar ik enkel mijn ogen op legde. En hoe erg ik het haatte als mensen me zulke gunsten verleende. Ik kon niet liegen. ‘Ik vind het prachtig,’ zei ik dus zacht, Haar ogen begonnen te sprankelen van geluk. ‘Mijn dochter maakt het.’ een golf van opluchting kriebelde over mijn hart en nam de pijn met zich mee. Ik had het juiste antwoord gegeven. ‘Wacht even, dan haal ik haar. Zoek jij alvast wat mooie jurken bij elkaar?’ Voordat ik een antwoord had gevonden baande de vrouw zich een weg naar de balie en verdween daar achter een deur. Plots voelde ik me een steen die te zwaar was om zijn eigen gewicht te tillen. Ik wachtte op precies de zelfde plek. Mijn borst kromp ineen toen ik de vrouw naar buiten zag lopen. Ze leek wel een beetje op Paulina, het vriendinnetje van Rayen. Ze was met haar gezicht in de duurste make-up doos gevallen en haar haren waren deftig maar warrig op gestoken. Blonde plukken vielen als een waterval uit de clipjes. Ik ademde diep in en uit en vertelde me zelf drie maal dat deze winkel haar karakter uit straalde. Ze hield van roze, net als Selena. Maar ze dacht ook aan andere. Dat had ik opgemerkt aan alle soorten en maten. En het feit dat ze een hoekje had met andere kledingstijlen. Het hoekje was helemaal achterin, als een vergeten land. Maar het was er. Ze had er aan gedacht. Dat ze op Paulina leek, betekende niet dat ze net zoals haar zwarte zaadjes bij haar droeg die ze in een zwak hart plante. Zij was anders. ‘Heb je al iets uitgekozen? Jenny vertelde me dat je een jurk kwam uitzoeken om te dragen tijdens de eerste keer hier.’ De glinstering in haar bruine ogen was vergelijkbaar met haar moeder. Hoopvol. ‘Niets?’ vroeg Jenny, er klonk een bezorgdheid door in haar vanille stem. ‘Ik..ik kan dit niet betalen. Al dit werk verdient een mooie prijs.’ Ik verdien dit niet, zei een stemmetje, dat verdacht veel leek op de duivel in mijn hoofd. ‘hier in het dodenrijk is alles gratis. We maken het omdat we het leuk vinden.’ stelde de dochter van Jenny me gerust. Ze knipperde met haar ogen waardoor de roze poeder op haar oogleden glinsterde onder het licht als kleine sterretjes. Haar vriendelijke lach vulde de al zo belaadde kamer met liefde. En ineens voelde het te veel. Zij was te veel. Te lief voor een vreemde. Het klopte niet.. niet in mijn hoofd.Maar ik besloot er van te genieten. Ik schudde mijn hoofd alsof ik de lading aan liefde, dat te veel voelde, van me af kon schudden. Zachte sprankeltjes hoop kriebelde over men huid, als een beginend gevoel van geloof. Geloof dat deze vrouw een hart van goud had. Dat de schoonheid van binnen en van buiten was. ‘Ik dacht dat jij me wel zou kunnen helpen. Ik bedoel je kunt vast zien wat bij me past.’ ik zette de zonnige glimlach op die de meeste mensen liet herinneren dat ik op mijn moeder leek. Haar glimlach weerspiegelde de mijne. ‘Dat kan ik zeker,’zei ze op mysterieuze toon alsof ze haar keuze spannend wilde houden. Haar handen gleden zacht langs alle rekken bang dat het zou breken. Ze hield me wat roze jurken voor, precies zoals verwacht. Eentje met een strik om de taaie en een diepe v hals langs de borsten. De schouder stukjes hingen slapjes aan twee andere strikjes die aan de puntjes breder waren uit getrokken. De vrouw haar ogen gingen als een strenge leraar over het kledingstuk. ‘Nee, dit is hem niet.’ ze schudde haar hoofd kritisch. Ze hield nog een paar roze prinsessen jurken voor mijn lichaam maar schudde telkens haar hoofd. Nadat ze zeven jurken voor mijn lichaam had gehouden knipperde ze met haar vinger, alsof het lampje in haar hoofd aan deed. ‘Dit is helemaal niet jouw stijl,’ zei ze peinzend en ze tuurde door de winkel heen. Haar ogen begonnen te vonkelen als of het lampje in haar hoofd steeds feller ging schijnen en nu door haar oogvliezen heen kwam. Ze had de jurk gevonden. het idee dat ze de jurk speciaal voor mij had uit gezocht vulde mijn aderen met warmer bloed. Ze snelde er heen alsof ik elk moment uit vervelling wilde vertrekken. Maar ik wilde helemaal niet weg. Ik wilde weten welke jurk zij dacht dat het me mooi zou staan. Hoe ze mij zag. ‘Deze zou je geweldig staan,’ riep ze vanuit het vergeten hoekje. Ze had een jurk uit gekozen met een diepblauwe kleur. Het viel me pas op hoe mooi de jurk me stond toen ik mezelf bekeek in een hoge spiegel. De stof voelde net zo zacht aan als de wolken jas die ik had uit getrokken. De soepel stof zorgde ervoor dat mijn natuurlijke rondingen perfect werden geaccentueerd. Het lijfje benadrukte mijn slanke taille. De strakke stof eindigde net boven mijn heupen en liepen uit een tot een zwierende rok. De zijdelingse split bij mijn benen voegde een vleugje speelsheid toe. ‘Prachtig.’ de vrouw haar compliment leek wel gestolen uit mijn gedachten. Want het word ‘prachtig,’was het eerste wat ook in mij opkwam.Al was het maar even. Het was lang genoeg.       hoofdstuk 7 tegenstrijdig Ik was vaker weg gerend van mijn eigen gedachte.Ik wist wel, als ik tot rust kwam, dat in het doolhof van mijn hersenen, ik de waarheid vond.De gedachte hadden me misleid. Ze hadden me willen beschermen tegen gebeurtenissen die me zo vaak waren over komen. Meestal als ik daar achter kwam dat mijn brein dat had gedaan, was ik op een rustigere plek. Maar nu liep ik tussen honderden andere mensen.Nu was ik niet weg gerend voor mijn gedachten. Ik had de gedachten weg zien varen op een schip. Ik wist dat ze ooit terug zouden komen. Maar nu niet. Zo wel, zou ik de kapitein misleiden en hem op nieuw op weg sturen naar een land dat er niet was. Misleiden mocht wanneer je er rust van kreeg. Want daar was het dodenrijk voor, had iemand mij verteld.Ik keek om laag naar de rokken. De dwang om te draaien zo dat de rokken om hoog kolkten, was verleidelijk. Maar ik had de ruimte in de stoet aan mensen niet.Alsof we Sinterklaas verwelkomde en mee liepen naar het echte gebeuren.Het terrein waar het feest werd gevierd. Het idee dat ik tussen deze mensen liep, hielp me een ander idee verjagen. Het idee dat de koning van het dodenrijk me zou vinden. Want voor ik de stoet aan mensen had gevonden hoorde ik een luid gebrul dat me deed denken aan een koning. Ik was geschrokken, maar probeerde me zelf gerust te stellen dat hier geen gekke wezens waren. Anders hadden ze het me al lang verteld. Een meisje met kleine knotjes op het hoofd duwde een licht stokje tegen de palm van mijn hand. Ze glimlachte als de zon, terwijl ze leek op de betoverende nacht door het licht dat als sterren op haar wangen danste.‘Voor jouw,’ zei ze en ze gebaarde naar alle andere mensen die net als haar ook een licht stok in de handen hielden. Even overwoog ik om het af te wijzen, want ik vond het aanbod te groot.Maar voor ik het meisje teleur kon stellen, besefte ik iets. Deze parade was om de nieuwe overledenen welkom te heten. Deze parade leidde me naar het feest. En dat betekende dat ik meteen iets teruggaf als ik het zou aan nemen. Respect voor de nieuwe overledenen.Het meisje straalde heftiger toen ik het licht stokje aan nam.Een warme golf gleed door mijn aderen. Het meisje met de knotjes bleef naast me lopen. Langs alle verschillende huizen. Normale huizen.Huizen bekleed in een bepaalde thema's zoals het western cafeetje waar ik Janny ontmoete. Maar ook huizen die meer op lekkernijen leken zoals: taarten of een reuzen pompoen. Huizen die de vorm hadden van accessoires zoals: hoeden en hakken. Ze baden allemaal in het goud, bruine licht en de zwaar belanden liefde van de mensen. ‘Het is anders hè?’ vroeg het meisje. Ze had haar ogen nooit van me aflaten dwalen. De aankleding van het dorp was voor haar niet meer zo interessant. Ze was hier waarschijnlijk al veel langer. ‘Ja,’ zei ik nog steeds onder de indruk. ‘Hoe kan dat?’ ‘Als je dood bent dan maken bepaalde dingen niet meer uit. Daarentegen hebben we geen materialen om auto's, telefoons of andere elektrische dingen te maken. Dus verzin je iets anders dat je kan vermaken.’ Haar worden lieten me twijfelen aan haar leeftijd. Het eerste gezicht leek ze niet ouder dan zeven. Maar haar worden kwamen uit een ziel van iemand van boven de zestien. Haar lach ging verder dan haar lippen. Haar ogen glansde. Ik lachte iets onzeker naar haar terug. ‘Ik denk dat ik het hier begin leuk te vinden.’ De rest van de reis waren we stil. We volgden de andere mensen. De huizen verdwenen achter ons als eenhoorns achter de regenboog. De revier stenen bleven onze voeten nog even begeleiden, maar ook die lieten de mensen achter. Geluid dat net nog op de achter grond was werd steeds luider en luider.De zachte gouden lichten werden vervangen door felle stuiter lichten. Ze schoten overal heen als vuurwerk in een veel te kleine ruimte. Het groot podium was de blik treffer. De mensen vormde zich zo snel om het podium dat ik twijfelde of Justin Bieber plots was overleden en hier was. Maar er stond een normale man op het podium.Als de mensen niet al stil waren dan werden ze wel stil gesust door de luide klanken die uit de spiekers rovelde. ‘Damens en heren, welkom bij het welkomst feest. Man, ik zou graag willen dat we eens een originele naam aan dit feest plakken, want zo klink het wel erg saai.’ De man op het podium lachte spottend. ‘Maar goed,’ voegde hij eraan toe om zijn toespraak sneller te laten verlopen. ‘Als u het nog fijn vindt om te luisteren hoe deze wereld in zijn werking gaat voor wat voor reden dan ook..’Ik spitste mijn oren. Dit moest ik horen. ‘Het alle belangrijkste om te weten is: ‘Heb je nog een kloppend hart? Dit kun je zien aan de tatoeage die nog niet op je pols is verschenen.’ In mijn blikveld zag ik mensen op hun polsen kijken. ‘Dat betekent dat je…’ De zinnen die door de onbekende man in de microfoon werd gebruld, voelde aan als een giftige regen storm. Elke giftige druppel beet door mijn huid heen. Ik probeerde het gevoel weg te vegen, en liep de menigte uit. Maar het gevoel ging niet weg.Het leek wel of ik het gif alleen maar verspreide zoals een verf vlek op je kleding.Ik begon met mijn nagels te krassen. Maar het gevoel ging niet weg.Toen ik stopte met het krassen over mijn arm, leek mijn huid op een mislukte tekening. Ik keek op van mijn arm en besefte dat ik omringd was door kraampjes.Ik moest in een waas zijn geraakt waar door ik niet door had gehad waar ik liep.Hoe dan ook, het aan blik was adembenemend. Ik had het gevoel dat ik te weinig ogen had om alles te kunnen zien.Elk kraampje was uniek, net zoals de huisjes in het dorp. Je kon weer precies zien wat er werd verkocht. Mijn ogen gleden naar een boeken kraampje, als of het men eerste levend behoefde was. De boeken stonden in een ruime kast, waar achter een dame stond. Ik gokte dat haar naam ‘Chana,’ die op alle boeken geschreven waren, haar eigen naam was.Haar eigen geschreven boeken. Ze had mijn ogen moeten zien glinsteren, want ze riep me bij zich. ‘Meisje. ja, jij met je mooie bos krullen. Je mag er heus wel een mee nemen hoor’ Het woord ‘Mooie,’ deden de dode vlinders in mijn borst kas tot leven brengen. Ze duwden tegen mijn borst kast aan waardoor het bijna een naar gevoel gaf. Als een verliefd tiener meisje strompelde ik op haar kraampje af, omhuld door planken dat een kast moest vormen. De deuren, die wijd open stonden, duwde me dichter bij. Door de wind.. of magie? Voor het eerst vroeg ik me af of ik wel in het dodenrijk was, of dat ik niet gewoon wakker was geworden uit een nare droom en vrolijk verder kon leven. Of het nu echt was of niet, het liet me met zijn schoonheid alle nare dingen vergeten. ‘Welke wil je sweetie?’ ‘Dat is lastig op het eerste gezicht. Ik zou de achter kant even lezen.’ Ik draaide het boek om en moest mijn gezicht in de plooi houden. Het ging over fantasy dat was duidelijk te zien aan de kaft. Alleen de achterkant onthulde pas dat het over vampieren ging. Ik haatte die bloedzuigers. Ik voelde het bloed al uit men aderen trekken als ik er aan dacht. De oudere vrouw kneep in mijn pols. Een soort van achter lating op mijn huid dat wilde zeggen: ‘Het is niet erg als je het niet leuk vindt.’In dat kleine moment werden haar bruine ogen donkerder. Als mahonie houten meubels. ‘Je hebt nog geen tatoeage. Je hart klopt nog!’‘Ik weet het…, maar ik wil het niet.’Ik had mijn worden nog niets eens de wereld in gespuwd of ik voelde de ogen van voorbijgangers in mijn rug prikken. Als messen die toegang hadden gekregen om het levende hart uit me te snijden zodat zij het konden gebruiken.Je bent gestoord! Ze zeiden het niet echt, maar de geschokte uitdrukking op hun gezicht liet mijn gedachten het denken. Hou je zelf bij elkaar. Ze mogen denken wat ze willen denken. Ik dwong me zelf te lopen langs alle andere kraampjes, en hoopte dat ze me zouden vergeten. Of me tenminste niet zouden herkennen, omdat mijn Hazel blonde krullen over mijn pril lippen streek. Over mijn neus die net 1 centimeter te lang was. Alleen mijn ogen priemde door de blonde jungle heen. Zoekend naar een uitweg tussen de geuren van frisse appels en warme gebakken broodjes.Zoekend naar die ene uit weg waar mensen me niet constant met die drie worden bleven confrontereneen kloppend hart.       Hoofdstuk 8hoe jouw ogen de mijne vonden.     Het omhulsel van de kogel vloog door de lucht.Het geluid van mentaal op mentaal klonk luid als kerk klokken.‘Alweer raak.’ De man bij de schiettent blies een wolkje rook uit. Ik kantelde mijn hoofd om de spanning in mijn nek los te kraken.Ik was namelijk op een andere plek. Een plek waar ze niet lette op een tatoeage, maar de kogel die het doel wit raakte. En ik zou ze raken. Precies zoals mijn vader altijd deed in zijn games. Ik had vaak laat in de avond nog bij hem gezeten om tijd met hem door te brengen. We speelden de spellen vaak samen en zijn toen gaan oefenen in het echt met een lucht buks. ‘Mooie schot, die zou je kunnen gebruiken op echte mensen,’ had hij gegrapt. Voor mij was het geen grapje, niet in mijn verbeeldingen.Ik trok de grendel naar achter en stootte het weer naar voren. Mijn mond hoek trok ik zo om hoog dat mijn oog automatisch sloot. De ander keek door het vizier.Ik hield de trekker met veel te veel kracht naar achter en het geweer loste weer een schot.De man die bij de schiettent hoorde klapte in zijn handen. De rook fladderde als gebonden doeken met de sigaret in zijn vingers mee. Nog een tic. Dit keer vergat ik mijn hoofd expres naar rechts te bewegen.‘je hebt alle tanden van de haai afgeschoten! Dat betekent dat je prijs hebt.’ Hij zette met zijn vrije vingers alle mentale tanden weer omhoog in de van karton gemaakte haai. ‘Je lijkt me echt een vrouw die van wolven houdt.’ zijn handen grepen omhoog, naar de knuffels die met een lijntje aan zijn kraam hingen. Waar hij de gedachten ook vandaan had gehaald. Het was juist. Ik hield van wolven. Hun elegante bewegingen op het moment dat ze iets gruwelijks gingen doen. Als een leugen om het vreselijke te laten vergeten. Hun haren die wapperde in de wind als of het op maat gemaakte rokken waren. En als laatst, voor mij het mooiste: de vastberaden glimp in hun ogen. De kracht die hun spieren reflecteerde.Het was een soort voor uit beeld van wat ik wilde zijn, in de toekomst.Maar ondanks dat alles zei ik: ‘Ik hoef geen prijs. Dank je wel. Houd hem maar voor de volgende winnaar.’ ‘Maar zo veel mensen winnen niet hun eerste keer. Ik sta er op dat je hem aan neemt.’ Het klonk meer als een smeekbede dan een overtuiging. Toch deed het me omkeren. Ik hield er niet van om mensen teleur te stellen. Maar dit keer zou ik me zelf er ook mee plezieren. Ik pakte het knuffel dier uit de walmen rook die hem bijna opslokte. Ik liet mijn ogen over de kermis heen glijden, op zoek naar een meisje dat leek op de zon en tegelijkertijd op de nacht. Ze gleden langs allerlei kermis, attracties en spelletjes. De lichten stuiterde irritant in mijn blikveld terwijl ik me probeerde te focussen op 2 kleine knotjes. Eindelijk vond ik haar.Het meisje dat me het licht stokje had gegeven. Ze hield een ander kindjes hand vast en trok er aan als of het een wild kalf was dat niet mee wilde in de kar. ‘Kom nou,’zei ze met haar iel stemmetje, zoals alleen kinderen dat konden doen. ‘Ike wil niet in dat karretje,’ Kaatste het jongetje fel terug. Zijn arm wurmde als een slang in de greep van het meisje.Ik wist me op tijd tussen de andere bezoekers heen te bewegen voor dat het meisje en het jongetje echt boos op elkaar werden. ‘Kijk eens.’ ik duwde de wolven knuffel met trots tussen de twee in. Ik schudde er mee alsof ik haar zo juist een stapel aan geld aanbood. ‘Voor mij?’vroeg ze, en ze tikte op haar hart. ‘Ja, voor jouw,’ zei ik. ‘Omdat je me het licht staafje hebt gegeven.’ Het meisje liet abrupt de pols van de jongen los. Haar snelle handjes grepen in de zachte stof als of haar handen altijd gevuld wilde zijn. ‘Dank je wel!’ daar verscheen de zon weer op haar lippen. Lief en warm.Ik zwaaide haar uit totdat ze zich omdraaide. Ze stapte nu niet met het jongetje, maar met de knuffel wolf in de rij. Het jongetje bleef opgelucht staan. Ze moesten nog leren om te gaan met andermans keuzes. Maar dat kwam wel. ‘OMG, wist je dat je nog een kloppend hart had?’ Ik draaide me verschrikt om, denkend dat de zangerige stem het tegen mij had. Maar in plaats daarvan zag ik een groepje tiener meiden. Ze wervelde om een jonge man heen als of het hun prooi was. Een van de meiden streelde flirterig over zijn pols. Ik zag in de jonge man zijn ogen verwarring ontstaan. In mijn ogen voelde ik vlammen van ergernis ontstaan. Ik vertikte het om te luisteren naar dat knagende gevoel. Het gevoel dat me altijd weerhield om te handelen.Dit keer zou ik niet weer te laat in springen. Ook al zou de jonge man vast voor zichzelf kunnen op komen. Dat had ik afgelezen aan de spieren die door zijn dunne T-shirt met mouwen heen schemerde. Ik had het gehad met alle mensen die me constant er aan herinnerden dat iemand een kloppend hart had. Als ze niet meer wilden leven, dan moesten de andere die personen ook de rust gunnen die ze verdienen. ‘Hou daar eens mee op.’ Ik hoopte dat ik er bij stond als een moeder met een strenge blik, maar hoogwaarschijnkijk leek ik op een muisje dat een mislukte poging deed om te ontsnappen uit de klauwen van de kat. Het meisje met de zangerige stem keek me bits aan. Haar volle wenkbrauwen schoven naar elkaar toe als mageneten. ‘Waar bemoei jij je mee?’ Met jouw, had ik willen zeggen, maar mijn tong kon het niet verdragen om de klanken te laten klinken. De worden waren te zwaar en te bot. In plaats daarvan zei ik: ‘Sorry. Ik wilde niet gemeen over komen, maar ik denk dat deze jonge man best weet dat zijn hart nog klopt.’ Ik knikte vriendelijk naar hem. ‘Hij heeft het vast zo vaak gehoord dat hij er ziek van wordt.’ ‘Ik weet het inderdaad al, maar vind het niet erg. Ik ben gewoon even teruggekomen van uit het bos voor een pauze. Maar ik kan het wel waarderen dat iemand aan me denkt.’ zijn worden voelde aan als een kudde koeien die over me heen stampten. ‘Sorry voor het storen dan.’ Ik voelde me een bloem die zijn steel brak. Ik draaide me op mijn nieuwe sneakers om. Opnieuw omklemde iemand zijn vingers om mijn pols. ‘Wacht even.’ Voor ik me zelf kon omdraaien, draaide hij mij om.Mijn jurk fladderde om hoog als een bloem kopje dat zijn kracht had hervonden.Hij vergat spontaan wat hij wilde zeggen en keek om laag naar mijn pols. ‘What is going on? Jij hebt ook geen tatoeage! Ik dacht dat ik de enige was!’ Hij veegde de verwarde blonde lokken uit zijn ogen waar door het roestbruin eilandje in zijn oceaan blauwe ogen opvielen. Zijn dikke wenkbrauwen trokken verward naar elkaar toe. Niet dat het veel uit maakte want zijn wenkbrauwen lagen al dicht bij elkaar. Het leek wel of iemand met de zijkant van zijn vinger een deukje in zijn kin had geduwd.Hij was..prachtig..‘Ik neem aan dat je net als mij ook niet wist dat… ohh nee wacht…’ het vel bij zijn kaaklijn werd strakker getrokken. ‘Natuurlijk wist je dat, anders wist je niet hoe vervelend het is om er aan herinnerd te worden. Maar wat ik me dan afvraag…’ Zijn laatste worden bleef op zijn tong liggen voor hij het weer in slikte. ‘Laat maar. Waar ik je voor liet wachten was omdat ik je wilde bedanken voor het opnemen van iemand gevoelens.’ ‘Maar-’ Ik werd abrupt onderbroken door zijn enthousiaste klank dat me deed denken aan een blije hond. Een golden retriever in zijn geval.‘Ondanks dat je de situatie verkeerd had in geschat vond ik het fascinerend en knap dat je toch op ons af bent gestapt.’ Hij nam een pauze om me eens goed in zich op te nemen. Een glans trok door zijn ogen. ‘Mooi van binnen en van buiten,’merkte hij op. Ik maakte een verstikt geluidje. Mijn wangen kleurde half zo rood als het shirt met lange mouwen die hij aan had. Ze kleurde nog roder toen ik nogmaals de spieren zag.Niet mega groot. Maar groot genoeg om op te vallen. Sterk genoeg om me op te tillen en me door de frisse zomerlucht te zwaaien. Sterk genoeg om me op te rapen als ik uit een was gevallen. Sterk genoeg om…Ik geloofde nooit in de liefde op het eerste gezicht, maar ik kon voelen dat mijn ogen zich verwijde om elke centimeter schoonheid van deze jonge man te zien. Ik wilde het misschien zelfs proeven op de punt van mijn tong. Het voelen op de gevoeligste delen van mijn huid. Maar een diep gewortelde angst trok me terug. Ik gaf hem geen flirterig complimentje terug. Sterker nog, ik deed gewoon als of het nooit was gebeurd. Net zoals je de rotte appels weg gooide zonder er over na te denken wat je er allemaal nog van kon maken. Het weggooien kostte namelijk minder moeite. Ik koos voor het eerste, hem zo snel mogelijk weg gooien. Hem uit de buurt houden, want er wat van maken kon ook mislukken. En ik was bang om te mislukken.‘De tijd dringt. Als ik jouw was zou ik je aanwijzingen gaan halen.’ zei ik.‘Ik heb mijn eerste aanwijzing al gevonden.’ Een sluwe lach schoof over zijn lippen. Ik wilde weg lopen, want ik wilde niets te maken hebben met die aanwijzingen, maar mijn nieuwsgierigheid over won de strijd. ‘Wat is dat dan?’ ik zocht naar een in zijn hand. Maar dat papiertje was alleen in zijn verbeelding. Hij keek naar niets anders dan zijn hand palm. ‘De aanwijzing luidt als volgt: ‘Vind het meisje met een mooi hart,’ ik moest het me wel verbeelden dat hij naar me keek. Dat moest wel! Toch stokte mijn adem in mijn keel. ‘Ik ben Nio trouwens.’ hij stak zijn met eelt bedekte hand uit.‘en jij?’ Ik keek naar zijn hand die in slow motion de mijne vast pakte. Warmte verspreide door mijn hele lichaam. Net zoals een warme kop thee dat deed.‘Zelda,’ zei ik zachtjes. Haast als een fluistering. Mijn keel liet niet meer geluid door dan dat, omdat er een steen zich bevond in die holte. Niet uit angst.Nee, uit een gevoel dat ik niet kende.     Hoofdstuk 9 De snik in het donker.   Na de ontmoeting met Nio zat mijn maag zo vol met iets waar ik geen betekenis aan kon binden. Het drukte tegen mijn ribben kast aan als iets zwaars. Maar niet de zwaarte waar mijn buik zich regelmatig mee vulde. Verward taste ik mijn buik af, op zoek naar een luikje zodat ik het gevoel er uit kon trekken en ik pressies wist wat het nu was. Plots hoorde ik iets zachts. Net hoorbaar zoals het geritsel van het gras als er een sprinkhaan door heen wandelde.Je moest er alert voor zijn of in mijn geval gevoelig voor zulke zachte geluiden.Het gesnik, hoe zacht het ook was, vulde mijn oren als een sirene. Voor het eerst dat ik weer in het dorpje was, keek ik omhoog. Mijn ogen werden gevuld met de gebouwen die nog steeds aan voelde als onwerkelijk. Dit keer keek ik niet naar de details, maar speurde ik de omgeving zo snel mogelijk af. Langs geschilderde stenen. Een paraplu dat diende als een fontein waar geen water maar chocolade over heen stroomde als regen. Daarna langs kinderen die lachte om de chocolade die om hun vinger gleed als honing.Maar geen van hun was aan het huilen. Mijn blik vervolgde zijn weg naar de huizen tegen over de geschilderde gebouwen. De huizen die iets weg hadden van een stuk vrucht zoals een pompoen. De felle oranje kleur viel meteen op als een ster in het donker. Maar negens was het kind te vinden die het zachte gesnik produceerde. Ik volgde mijn blik weer terug langs de weg die ik al had afgelegd.Misschien was ik iets vergeten.Misschien moest ik beter mijn best doen alsof het een speld in de hooiberg wasDie misschien werd een duidelijke ja, toen ik tussen de geverfde gebouwen een steegje zag. Het steegje was zo klein dat je een tweede keer moest kijken om het op te vallen. Ik snelde er op en vervloekte de kleine ruimte toen ik met gebogen hoofd en in gehouden adem door de steeg heen moest lopen. Mijn ene handen taste de geverfde muren af. De andere hand hield mijn rokken zo stevig bij elkaar dat het leek op een squishy, bang dat de zachte stof vies zou worden van de verf op de muren. Ook al was het waarschijnlijk al droog, ik deed het voor de zekerheid.Regelmatig dook ik nog verder in door een vochtige druppel die op de kruin van mijn hoofd viel. Perongeluk stootte ik tegen een steentje aan. Het rolde weg en het gesnik hield er abrupt mee op. ‘Zou u zo vriendelijk willen zijn om te vertellen wie u bent?’ De stem van het kindje klonk haperend. Alsof hij hier al zo lang was dat de vochtige druppels de kans hadden gekregen om hem koud en door week te maken. ‘Ik kom je helpen,’ zei ik. ‘Bedankt voor het aanbod, maar ik verdien je hulp niet.’ zei het kindje schor. ‘Het is mijn eigen schuld.’ ‘Wat is je eigen schuld?’ vroeg ik. Ik sloop verder door als het muisje die ik al die tijd al dacht te zijn. ‘Dat ik…’ hij slikte zijn zinnen met wat snotter bellen terug in. Ik deed nog een paar muizen stapjes en voelde aan de druk in het steegje dat het kindje dicht bij was. ‘Het is al goed. Vertel het me maar. Ik denk dat er achter een schuld, vaak meer dan alleen de actie zit.’ Ik voelde een zachte zucht tegen mijn arm. Na die zucht braste het kindje uit. ‘Het is mijn schuld dat ik dood ben! Ik wilde zo graag Monument Valley uit spelen op mijn telefoon dat ik niet oplette in het verkeer! En en…’ De lava die hij uit spuugde, werd langzaam minder. Ik had zijn schouder in het donkere steegje gevonden en streelde er zachtjes over heen. ‘ssssstt,’ siste ik geruststellend. Zachtjes zoals alleen mijn moeder dat kon. ‘Kijk altijd verder dan dat je ziet of hoort.’ Had mijn moeder ooit gezegd. En dat deed ik.‘En waarom wilde je dat je dat spelletje uit had gespeeld voor dat school begon?’ Ik zocht in het donker naar zijn gezicht, maar het gouden bruine licht dat door het steegje glom streelde alleen de warrige krulletjes op het hoofdje. ‘Ik had klasgenootjes verteld dat ik hoogbegaafd was.’ er ontsnapte een trillende zucht uit zijn mond. ‘Maar ze wilde bewijs en geloofde dat een hoogbegaafd iemand overal goed in was. Maar dat was ik niet. Maar toch wilde ik dat ze me geloofden. Maar ik-’ Ik onderbrak hem voor dat hij weer overstuur raakte. ‘Ik snap dat de druk je heeft afgeleid van de veiligheid.’ even was het stil. De stilte was oké, iedereen had tijd nodig om iets te kunnen verwerken.‘Sorry dat ik zo te keer ging. Dat was niet mijn bedoeling.’ ‘Het is oké,’ stelde ik hem gerust. ‘Zullen we samen gaan genieten van de kermis?’‘Ik heb geen tijd.’ Meteen drong dat knagende gevoel weer naar binnen. Geen tijd…Geen tijd!‘Kom, dan laat ik je zien wat ik bedoel.’ Ineens waren de rollen om gedraaid, hij pakte me hand, glipte tussen mij en de muur door die veel te dicht bij waren. Ik had geen tijd om me af te vragen of er een bepaald soort magie er voor zorgde dat de muren opzij waren geschoven, of dat het simpelweg nooit zo krap was geweest.Het licht scheen op het jongetje als of hij op het podium kwam voor de aftiteling. Zijn bruine krullen waren wild. Zijn bruine huid zichtbaar door de scheuren in zijn spijkerbroek. Een overside T-shirt met een stoere doodskop er op. Zijn ogen zo zoet, dat het me deed denken aan de binnenkant van een mars chocolaatje. De binnenkant gevuld met de kleur van karamel. Het randje van zijn iris was een harde bruin. ‘Kijk.’ Hij rolde zijn mouwen op, showde zijn pols alsof er een dure horloge om zat. Maar er was niets. De dood had zijn markering nog niet na gelaten. ‘Heb jij wel een tatoeage?’ Hij speurde mijn blote onder armen af. De karamel in zijn ogen kleurde lichter. ‘Wat fijn dat jouw hart nog klopt!’ Nee, helemaal niet, wilde ik hem zeggen, maar ik wilde de sprankels in zijn ogen er niet uitslaan met mijn weer woord.‘Ik ben Max trouwens.’ Hij stak netjes zijn hand uit.Ik schudde zijn hand. ‘Zelda.’ ‘Zullen we samen heen gaan?’ vroeg Max.Alleen voor om jouw te helpen, bedacht ik. Maar dat zei ik niet.Ik zei alleen: ‘Ja,’ en liep met hem mee.     Hoofdstuk 10 alleen ‘Is het hier?’ vroeg ik. En ik keek omlaag naar het Max. Zijn donkere krullen danste om de bollingen van zijn gezicht. Hij leek een engeltje met die glinsterende mars ogen van hem.‘We zijn er bijna. We moeten hier naar rechts. Ik ben er eerder geweest met de heersers van het dodenrijk. Ze brachten me er heen voor een nieuwe kans. Maar ik probeerde te geloven dat ik niet dood was gegaan. Ik probeerde te geloven dat ik was verdwaald, en dus rende ik weg om te zoeken naar thuis. ’ zijn stem werd troebel.‘Door dit bos in te gaan kom je vast thuis, max.’ Ik durfde hem niet aan te kijken, ik wist niet zeker of het de waarheid was. Ik wist niet of hij thuis zou komen. Ik hoopte het alleen.En dus concentreerde ik me op het hoge gras die mijn enkels kietelde.Het dichte bos naast ons waar geen einde aan leek te komen.Dit was het pad dat ons naar de plek leidde waar ik de eerste mensen van het dodenrijk ontmoete. Max noemde deze mensen heersers. Waarschijnlijk omdat ze zo intimiderend over kwamen. Vooral die man die me zo gek aan staarde.‘Nu zijn we er echt.’ Ik keek op en wenste dat ik dat met meer beleid had gedaan. Want de schoonheid die het had, verdiende het.Het bos leek wel te baden in het smaragd paars licht. Het kronkelde als mist om de boomstammen. Hier en daar staken de edelstenen als een mes in de harde boomschors. Er was een pad dat uit een splijte en zich verdeelde vertakte door het bos.Ik verstrengelde mijn vingers met die van max. mijn hand was zo veel groter en sterker, dat ik me een beschermer voelde. ‘Kom.’ spoorde ik hem aan. We zetten een stap in het bos, meteen begonnen de edelstenen te flakkeren. Het deed me denken aan een kaars die buiten in de wind stond. Wij waren die wind, want hoe verder we liepen, hoe meer edelstenen uit vielen. Hoe meer edelstenen uitvielen, hoe meer controle ik verloor.Het werd te donker.Ik wilde zien wat me stond te wachten. Ik wilde weten of ik moest in grijpen.Ik voelde een ijzige rilling over mijn rug gaan als spook vingers die geen warmte meer bij zich droegen. De laatste edel stenen die mijn zicht verlichte, stonden buiten bereik. Het leek als of iemand de stop uit het edelstenen bad had getrokken, en bijna alle edelstenen uit het bos op slokte. Ik hield Max zijn hand steviger vast, bang dat ook hij zou verdwijnen, net als de licht gevende edelstenen. ‘Hoe moeten we hier ooit de aanwijzingen vinden? Het is veel te donker.’ vroeg max. hij verstrakte zijn greep op mijn hand. Of was ik degene die verstrakte? ‘Ik dacht dat een geest ons door het bos zou begeleiden?’ vroeg ik.Alsof hij hem op geroepen had, verscheen er achter een boom witte wolken. De witte wolken werden steeds duidelijker. Het deed me denken aan de tekeningen die ik vroeger maakte. Eerst een schets, en na mate de tijd verstreek vormde de vage lijnen met behulp van dikkere, donkerdere lijnen een gezicht. De vegen vormde schaduwen tot een ui eindelijk geheel.Deze wolken man leek een beetje op een havik.Scherpe oplettende ogen die me sluw aan keken. Een haakse neus die in de Romeinse tijd als aantrekkelijk werd aanschouwd. Een gevulde borst die omhoog hees naar de hemel, als of het eenLucht ballon was. Zijn lede maten diep in gepakt in de wolken jas, die me deed denken aan mijn jas die ik had achter gelaten bij Janny haar dochter.‘Ik denk dat jullie de spelregels niet goed hebben door gelezen. Je start nooit het spel met een partner,’ Zei het wezen dat ik voor nu een geest noemde.‘Ik kan me geen spelregels herinneren.’ ging Max er koppig tegen in. ‘Oh ja? En wat weet je dan wel van dit bos?’ De geest sloop panterachtig dichter bij.‘De heersers die bij me waren toen ik wakker werd, hebben me het al uit gelegd.’ ‘Heersers? Je bedoelt zeker de vrijwilligers!’ De geest lachte spottend terwijl hij als een slang om onze heen kronkelde. ‘Die ‘heersers,’ waar jij het over had, hebben geen recht om de spelregels te bepalen. Ten slotte begeleid ik jullie door deze ellende heen. Ik heb de uitdagingen bedacht.’ Eindelijk kwamen zijn uit lucht gemaakte lede maten tevoorschijn. Hij strekte zijn armen uit als circusdirectrice alsof hij wilde zeggen; ‘Aanschouw de bekendste clown van heel Europa!’Ik twijfelde er niet aan dat hij deze griezelige, verlaten plek bedoelde. ‘Zou ik alstublieft de spelregels mogen zien?’ hij wees naar beneden. Ik schrok een beetje van Max zijn eisende gebaar. Hij verwachte dat het papier onder de punt van zijn vinger belande. Ik keek met uilen ogen toe hoe de geest een papier tevoorschijn toverde. Gretig bewogen de ogen van Max over het papier heen. Zijn vinger verschoof robotachtig naar de laatste zin. ‘Ik heb alles grondig door lezen, maar... Ik heb niets gelezen over partner schap.’‘Oh echt niet?’ De lippen van de geest krulde speels omhoog. Hij trok het papiertje uit Max zijn hand en liet een pen in zijn geestige vingers verschijnen. De handelingen die hij ermee verrichte deed me denken aan een kind. Hij kraste maar wat op papier, en toch wist je wat het ongeveer was.‘Zie je dat?’ Vroeg de geest. Hij deed net als of hij een kleuter juf was en hakte de zin in stukken. ‘Het is niet toegestaan om het spel te beginnen met een partner.’ Hij knipte met zijn vingers en Max verdween als as dat weg geblazen werdt.Ik voelde mijn oog bollen bijna uit men kassen poppen, zo verbaasd was ik.Hij moest goed kunnen acteren want de onthutste uitdrukking op mijn gezicht leek hem niets te doen. Of het deed hem daadwerkelijk helemaal niets.‘Hé, ik ben me zelf helemaal vergeten voor te stellen. Ik ben Meteor.’ Ik liet men gebaalde vuisten ontspannen. Rustig adem halen, het waren zijn regels. Je moet je aan regels houden. Twijfelachtig greep ik zijn hand vast. Hoewel ik verwachte dat ik in niets zou grijpen, voelde ik toch degelijk wat houd vast. ‘Mijn naam is Zelda,’zei ik met een iel stemmetje. ‘Zelda,’ Hij liet men naam over zijn tong rollen. ‘Ik vraag me af of de betekenissen van je naam kloppen? Of om precies te zijn welke? Ik denk dat ik er wel achter kom gedurende dagen’De sluwe grijns deed mijn mond naar lucht happen. ‘Welke betekenis?’ ‘Genoeg gepraat. Je hebt niet veel tijd’ Hij duwde een envelop in men handen. ‘Hier zit aanwijzing een in. En een kaart. Je zou bij alle verlate gebouwen langs kunnen gaan, maar vergeet niet dat je hart zwakker wordt en je niet veel tijd hebt.’ Met een knip van zijn vingers verdween hij. Hoe irritant ik hem ook vond, toch voelde ik een leegde ontstaan in mijn hart.‘Nee, please! Laat me niet achter.’dit keer greep ik wel in het niets. Maar die niets voelde niet als niets. Het voelde als achter gelaten worden in een leeuwen kooi zonder wapens.Elke hoek dat niet werd belicht door de te kort aan edel stenen, leek een afgrond.Mijn benen weigerde om weg te rennen, bang dat ik in een kuilen zou vallen. Ik geloofde nergens in en toch zakte ik op de grond. Smekend, hopend dat de geest een soort god was. ‘Alstublieft, ik kan niet hier blijven in het donker.’ Mijn eigen stem echode honderd keer als een steen op het water.Donker.Donker. Donker.Mijn ogen sloten zich uit angst.Ik voelde mee een boemerang die langs foto's van een nacht suisde. Terug in de tijd. Alles werd in slow motion gezet bij het keerpunt.Daar zat ik, met mijn knieën in het bloed van storm. Mijn ogen branden van de warme, sissende tranen. Mijn vingers die genade loos in mijn broek knepen. ‘Mijn storm..mijn lieve storm’ fluisterde ik in de trans. Ik wilde me verontschuldigen voor het feit dat ik niet genoeg had opgelet. Niet genoeg had gezien.Maar de woorden bleven steken in het diepste van mijn keel.Een grom versnelde de boemerang. Mijn ogen vlogen open. Felle, gele en rode ogen keken me van uit het donker aan. Strak zonder ook maar eens te knipperen. Ooit had ik me zelf belooft; ‘Zolang ik nog verdriet of angst voel als ik aan de dood denk, dan ben ik nog niet klaar om te gaan.’Ik had men belofte nog niet gebroken. Nog niet. Ik kon nog vluchten, maar ik was vast genageld aan de grond.De haren vlogen op elk deeltje van mijn huid overeind. Ik hoorde een harde snuif waardoor het voelde al of de denkbeeldige zweet wolkjes, afkomstig van mijn oksels, hun neuzen werden in gezogen. Grote dikke poten zette stappen in het beetje licht dat er nog was. Het kloppen in mijn hart was als een waarschuwing. Eindelijk rende ik weg. Eindelijk lukte het me om te vluchten.En dat deed ik.Een waas aan modder en takken gleed onder mijn voeten voor bij. Mijn benen rende harder dan ze ooit hadden gedaan. Maar de wezens versnelde hun pas wanneer ik dat deed. Takken kraste over mijn wangen. Ik voelde de hijgende ademhaling in men nek, als een constante waarschuwing. Mijn ogen zochten vluchtend naar een uit weg.Maar het was te donker.Bloed gonsde in mijn oren. Mijn hersenen hadden me verlaten. Dat moest wel. De wezens sloten me in met flitsende bewegingen. Tanden kwamen op me af als geschoten pijlen. Ik had er niets aan dat ik eindelijk kon zien dat de wezens ongelooflijke grote honden waren. Ik dook in elkaar en wachtte mijn echte dood af. Ik verwachte een beet dat zo veel druk op mijn schedel uit oefenende dat het bloed uit men oren zou spuiten.Maar dat gebeurde niet.Mijn trommelvliezen zouden dan wel kunnen scheuren door het helse geblaas en gegrom. Maar dat kwam niet door de honden. Een kat blies en gromde zo hard dat mijn trommelvliezen dreigden te scheuren.Het zware gevoel dat de reuze honden met zich mee namen, nam af. Ze namen afstand.Die kat had men leven gered.En die kat was…‘Storm! Omg, het spijt me zo. Ik had moeten weten dat je niet verder wilde toen je je verstopte achter de lantarenpaal! ’ Ik boog mijn armen onder zijn buik en tilde hem op. Duwde hem tegen mijn op rijzende en dalende borst kast aan. ‘Ben ik geen ware tovenaar? Die honden verdwenen nog sneller dan een achtbaan in een tunnel.’ Ik zag storm zijn pootje elegant bespeuren. Als een meisje die net haar nagels had gedaan. Verbaast draaide ik hem om zodat zijn glimmende ogen van trots en ondeugd, naar mij keken. ‘Je negeert de fluistering in de wind en de lach in de schaduw niet. Waarom mij wel? Zo anders ben ik niet.’ ‘Jij kunt...’‘Wat kan wat?’ Storm kronkelde als een slang via men jurk naar beneden. ‘…praten…’‘Je weet toch dat er veel illusies zijn in het donkere bos?’‘Maar jij bent echt, toch?’Zijn grijze pluizen staart kietelde mijn blote onder benen als een kwast.‘Wat is echt? Jij of ik? We zijn niet in dezelfde wereld.’‘Storm…’ Klaagde ik, zoals ik altijd deed. ‘We zijn beide hier in het dodenrijk.’ ‘Jouw geest is hier. Jouw lichaam ergens anders.’ hij verdween weer achter mijn been, klom om hoog in de plooien van de hemel blauwe rokken. Zijn pluizen koppie verscheen als een jump scare op mijn schouder.‘Ik baal ergens van.’ ‘Van wat?’‘Heb je even?’ Hij paradeerde over men schouder bladeren als een ballerina. Storm liet een dikke vieze stink scheet. Ik zweerde dat die kat een tunnel aan lucht had, want er leek geen eind aan te komen. ‘Mijn excuses. Waar waren we?’ ‘Je baalde ergens van.’‘Waar van?’‘Dat weet ik niet.’‘Dan weet ik het ook niet.’‘Maar je kwam er zelf mee.’‘Waar mee?’‘Met..’ ik slikte hard men worden weer in. Dit had net zo veel zin als het planten van zaadjes in de winter. Ik had zo vaak gehoopt dat storm zou kunnen praten. Maar hoe vaak ik me het ook had voor gesteld, zo iets had ik nooit voor ogen gehouden. Zijn elegante bewegingen, zijn staart in een krul op zijn rug hadden me altijd laten denken aan een koning. Nu leek het meer een ondeugende prins die geen verantwoordelijkheid wilde nemen voor de aan komende kroning.Hoe langer ik er over na dacht hoe meer ik begon te begrijpen dat hij die jonge prins altijd al was geweest. Toch mee lopen, terwijl ik hem meerdere keren er op had gewezen dat hij niet mee mocht door hem weer in huis te zetten.Zich verstoppen achter de lantarenpaal, niet om me te waarschuwen, maar omdat hij het als een spelletje zag. Langzaam drong het tot me door. Het was geen hint. Ik had hem niet genegeerd. Maar toch had ik alles kunnen voor..‘Zie je die muis!’ Ik tuurde in het donker. galaxy donkere tinten fladderde als een deken voor mijn ogen. Ik zag geen muis.Voor dat ik het kon zeggen was storm al in de nacht opgeslokt‘Nee… laat me niet hier achter! Die honden ruiken mijn angst.’‘Laat je angst dan varen.’ De zangerige klanken echode met zachte trilling langs mijn wangen. Storm was dicht bij.Mijn hart sloeg een slag over toen ik een poging deed om een richting te kiezen. Hoewel ik mijn excuses had aan geboden aan Storm, knalde de herinnering in mijn verbeelding. Ze zouden niet gaan. Niet tot storm had bevestigd dat het goed was.‘Storm wacht!’ De angst dat hij een illusie was sloeg me om het hart. Mijn oren werden gevuld met een akelig gebrom en wild gesnuif.Met een rukje van mijn hoofd keek ik regel recht in woeste gele ogen. Gevolgd door smaragd rooie ogen. Slijm droop als kaars vet uit de monden van de honden. Ik zweerde dat alle tinten uit mijn gezicht wegtrokken.Mijn verwachting kwam toch uit. Hun tanden zouden hun vormen in mijn schedel zetten. Mijn bloed zou met hun slijm vermengen. Mijn belofte zou gebroken worden. Opnieuw. De honden sloten me in, zodat ze nog langer van de geur van angst konden geniet.Een speelse stem viel tussen de spanning in.‘Hè bah, ik ben vergeten wat informatie mee te geven.’ Zijn haakse neus kwam soepeltjes door de gespierde lijven van de honden heen. Zijn wolk vinger veegde de slijm uit een van de bekken als of het stof was. Hij knipte met diezelfde vingers. De honden verdwenen als sneeuw voor de zon. ‘De honden zullen je nooit op eten. Ze houden alleen enorm van de geur van angst.’ hij klakte met zijn tong. Had hij dat niet eerder kunnen zeggen? Ik voelde mijn nagels halve maan vormpjes graveren in de palm van mijn hand. Meteor’s vinger gleed bedachtzaam over zijn opvallende kin. Net zo opvallend als de neus van een neusaap.‘Volgens mij was dat de informatie die ik je verschuldigd was.’ Zijn duim en wijsvinger die als mageneten langzaam naar elkaar toe bewogen, gaven me kippen vel. ‘Ik hoef nog niet weg te gaan,’ Begon hij. ‘We kunnen je angst ook verzachten voor ik ga.’ Zijn Haviks ogen keken me hongerig aan.Wel krijg je hulp van een geest die je tegen het winnen van spelletjes extra tools wil geven.De stem van de vrouw die ik ontmoete toen ik mijn ogen opende, herinnerde ik nog vaag. ‘Welk spel spelen we? En wat krijg ik er voor terug?’ ‘Godzijdank. Ik dacht even dat ik die vrijwilligers net zo goed kon terugsturen, maar ze hebben je toch iets uitgelegd.’ Een lach trok aan zijn volle lippen. ‘Kom laten we spelen.’ zei hij, zonder antwoord te geven op mijn vraag     Hoofdstuk 11 het messen spel.   Een zaklamp lag tussen verfrommelde bladeren half verstopt. De hand vat lag aan mijn voeten waardoor het licht op Meteor scheen.In het licht leek zijn wolken lichaam minder gevuld, als of iemand een deel wolk pluimen met de hand had weg gewuifd. Meteor keek met een amuserende blik naar het vlees mes dat met een touw over een tak hing.Het mes weerkaatste smaragd paars licht. Het scheen treiterend in mijn ogen. Ik probeerde te focussen op het touw dat achter de tak verdween en weer tevoorschijn kwam aan de andere kant. Alleen kwam er niet een touw aan de andere kant tevoorschijn, maar meerdere. Alle uit eindes waren met een spijker in de grond geslagen. Meteor liep zwaaiend met een heggen schaar naar de touwen die vast genageld waren door spijkers in de grond. ‘Wil je dat ik de regels nog eens uit leg?’ vroeg hij en hij boog voor over met een open schaar. In mijn ogen leek die open schaar op de bekken van de honden. ‘Nee, dank je.’ Als hij dacht dat ik dit verknipte spel was vergeten had hij dat goed mis. ‘Jij legt je vinger onder het hangende mes. Ik knip een van de touwen door. Als je geluk heb knip ik een touw door die als misleiding heeft gediend. Als je pech hebt, hakt het je vinger eraf.’ Zijn regels stroomde als een woeste zee door mijn lichaam, net als de sluwe glimlach. ‘En als het op jouw vinger valt, win ik de zaklamp?’ vroeg ik voor de zekerheid. Het had gekund dat mijn oren verstop zaten door de na galmende worden: ‘We spelen een messen spel.’ wie weet had ik de regels niet goed verstaan.‘Ja,’beantwoorde hij. Ik legde mijn vinger pressies op het kruisje dat in het modder was getekend.Ik huiverde toen ik het afscheurende geluid hoorde, alsof de heggenschaar moeite had met het doorknippen van de draden. Niets. Schokkend kwam ik over eind. Mijn gedachten waren leeg. Als was het voor korte duur. Ik wenste zelfs niet dat het mes op zijn wolken vingers hakte. Ik wenste…ik wenste… Dat ik dit niet hoefde te doen. ‘Tik tik tik. Je hebt niet veel tijd over Zelda.’ In zijn stem school een onderliggende toon dat verdacht veel leek op medelijden. Met zichzelf of met mij, het maakte het schuld gevoel niet minder. ‘Kies er een uit.’Het middelste touw trok mijn aandacht. Ik zette de schaar er in. Duwde tegen de hand vaten.Een scherp geluid vulde het donkere bos. Niets anders. Ook niet de plotselinge plof van het mes dat door de wolken vinger van Meteor viel.‘Jouw beurt.’ De speelsheid uit zijn stem was verdwenen. Op een of andere manier vond hij dit niet leuk, maar ik kon niet ontcijferen waarom hij dit spel dan had uit gekozen. We knipten de touwen een voor een door tot dat Meteor tegen over het laatste touw stond. Mijn vinger op kruis jeukten. ‘Wil je dat ik je vast hou zo dat je je vinger niet terug kan trekken of lukt het zo ook?’ ‘Zo lukt het ook,’ zei ik langzaam omdat ik het niet zeker wist.Een ding was zeker, ik had verloren. Meteor knipte het touw door met de snelheid van een slak. Langzaam scheurde het touw af onder de messen van de schaar.In de slow motion van mijn schreeuw zag ik het mes vallen.En vallen.En vallen.En vallen.Om me heen leek de hemel een donker groene kleur aan te nemen. Of viel ik nu bijna flauw?Ik had mijn vinger God zij dank stil gehouden. Het mes viel met luid geklepper voor mijn vinger top. ‘Ik wist wel dat ik een juiste berekening had gemaakt.’ Met een ruk keek ik op van mijn bijna in stukken gehakte vinger. ‘U wist het?’ Ik had meteen spijt van mijn toon. ‘Nou natuurlijk laat mijn brein me wel eens in de steek na al die jaren.’ hij hield zijn schouders op als of het niets was. Ik onderdrukte de dwang om hem een schopje tegen zijn enkels te geven. Ik had hem er op kunnen wijzen dat ik al genoeg stress had. Dat gevoel vaarde al snel weg. ‘Deze heb je verdient, omdat je de confrontatie bent aan gegaan.’ De lamp in zijn hand leek op een kostbare ring in zijn wolken vingers.‘Echt? Maar dat was niet de afspraak…’ De vreemde knip oog bezorgde me een machteloos gevoel. Het was een grapje, natuurlijk waren…‘Het zijn mijn regels. Ik mag ze veranderen.’ Als hij nu een stok in zijn handen had, zou hij er trammelant mee zwaaien als een directeur. ‘Dank je wel.’ verzuchte ik. De lamp voelde aan als een geschenk dat miljoenen waard zou zijn als we in het levenderijk waren. ‘Ik heb nog een cadeautje voor je,’ zei Meteor. Hij knipte met zijn vingers. Dit keer verdween hij niet, maar ontstond er uit de modder een draaikolk aan zwarte rook. Het leek wel een rok die rond draaide. Plots begon ik ledematen te zien. Hoe meer de rook weg zakte, hoe meer onder delen ik kon tellen.Haren.Een gezicht. Vingers tasten over een op reizende en dalen de gespierde borst. Benen die een beetje wankelde van de enorme kracht.Zijn gouden honing haren lagen verward over zijn voorhoofd. Zijn wenkbrauwen die al dicht op elkaar stonden schoven nog dichter naar elkaar toe. Nio.     Hoofdstuk 12 hij is terug.   ‘What is going on?’ Zijn wimpers sloten het licht van mijn zaklamp buiten. Ooh nee! Ik maakte hem nog blind. Mijn vingers taste vlug over de zaklamp, op zoek naar het knopje. Precies op dat moment besloten mijn vingers om te gaan zweten. Plop. Met een smak viel de zaklamp uit op de grond. Nio zijn gezicht verloor niets van zijn schoonheid in het donker. Zijn kaak lijn werd scherp afgetekend. Zijn spieren straalde nog meer beschermingskracht uit in het donker.Plots begonnen de edelstenen mysterieus te flakkeren als een lamp die moeite had met aan gaan. Ik werd afgeleid van al mijn vragen door de plotseling verandering van licht door Nio.Waar Nio zich ook bevond, in het licht of in het donker, overal werd hem een gunst verleend.Op zijn hoge jukbeenderen glansde een lila paarse high light. Zijn ogen namen de zachte kleur van vriendelijkheid aan. ‘Als ik in God had geloofd had ik hem bedank. Jemig, wat was het saai alleen hier in dit bos. Ik ben ondertussen heel vaak uit het dodenrijk geweest. Effe een luchtje scheppen, maar zo kom ik nooit aan mijn stenen.’ Hij nam eindelijk een pauze van zijn verhaal en nam me in in zich op. Een glans trok kort door zijn ogen. Haast te kort om op te merken. ‘Die geest weet wel aan wie hij me koppelt. Zelda was het toch?’ ‘Ja.’ Ik voelde me een verffles dat open spatte in alle mogelijke kleuren. Ik wilde hem vragen wat zijn naam ook al weer was, maar ik wist pressies wat zijn naam was.Zijn naam stond in de kronkels van mijn hersenen getatoeëerd. Ik wilde hem vragen wat voor spel hij had gespeeld met de geest, maar er kwam enkel een woord uit. ‘Wat…’ Het kostte me zo veel moeite dat mijn kaak spieren er pijn van gingen doen, als of ik al eeuwig op een kauwgom had gekauwd. ‘Wat wilde je zeggen?’ vroeg Nio teder.Ik had niet door gehad dat ik naar beneden was gaan kijken en toch moest ik me zelf dwingen om mijn hoofd weer in men nek te leggen. ‘Laat maar,’zei ik zacht, terwijl ik in het achterste van mijn hersenen zocht naar instructies: ‘Hoe kom ik over mijn verlegenheid heen.’Ik had nog nooit zo sterk de drang gevoeld om met iemand te communiceren. Ik had het ook nooit echt gewild. Mama en Selena waren prima geweest. Maar hij..Nio kantelde zijn hoofd opzij. pressies zoals een golden retriever dat zou doen. ‘Ik weet haast zeker dat je wat wilde zeggen.’ Hij trok zijn wenkbrauw op, zijn kin schuin op de borst als of hij elk moment een koprol ging maken. Zijn smalle jukbeenderen leken nog smaller in deze positie waar door ik even twijfelde of hij geen vissen gezicht probeerde te maken. Er glipte een onderdrukte, schater lach tussen mijn lippen door. ‘Sorry,’ Zei ik met een iel stemmetje. ‘Ik heb liever dat je verteld wat je wilde zeggen.’ Kaatste hij terug. Vlinders fladderde wild tegen mijn borst kast.Dit gevoel, het was zo onbekend dat mijn handen er van gingen jeuken. ‘Ik wilde je vragen wat voor spel je gespeeld hebt met de geest?’ Was hier ook een fysio therapeute? Want die zin kostte me te veel spier kracht. ‘Het was echt oer saai! Ik had verwacht dat we gekke stunts moesten doen. Ik bedoel je geeft toch niet zomaar een gunst weg? Maar nee, het was een simpel kaarten spelletje! Ik begon me zo erg te vervelen, dat ik het bijna verloor ook! Maar ik won. Je had zijn gezicht moeten zien. Ik wed dat hij dacht dat ik het niet door had, maar de kleur uit zijn al bijna kleur losse gezicht vervaagde. Het was maar een tintje verschil. Bijna niet op merkbaar.’ Hij lachte spottend. ‘Maar toch, toch merkte ik het op.’ ‘Fijn dat je heb gewonnen.’ ‘Het is supper om van hem te winnen, maar ik zou wel graag mijn eerste stenen willen winnen.’ Als de kleur in men gezicht al terug was gekomen, dan verloor ik het nogmaals in een oog wenk. Op de tast zocht ik in mijn jurk naar zakken, maar die had het niet. De platte grond en de eerste aanwijzing was ook niet in mijn hand. Nee, nee nee..Ik trok met mijn vingers aan het vel van mijn pols.‘Zelda? Wat is er aan de hand? Je lijkt wel op die geest toen ik van hem won.’Zijn oceaan ogen raakte me als een bliksemschicht. Hij had me gezien. Met uilen ogen keek ik hem strak aan, hopen dat ik hem kon hypnotiseren, zodat hij deze ene minuut vergat. Maar mijn ogen schoten over al heen zoals dat van een hert, op zoek naar een uitweg. ‘Sorry, ik had je niet moeten vergelijken met de geest. Dat was grappig, maar ik vind het niet grappig om iemand zo gestrest te zien.’ Uit reflex deinsde ik weg van zijn hand die naar me toe bewoog. ‘Kom, laten we de stenen zoeken,’ Zei Nio, mijn afwijzing negerend. ‘Ik heb geen aanwijzing. Ik ben ze verloren.’ Ik zag achter Nio’s ogen lampjes flakkeren, maar voor ze duidelijk aan gingen vulde  de ruimte tussen ons met mist. Zijn havik ogen leken ondeugend als een zakenman die zijn neus in anders mans zaken stopte. ‘Hoorde ik nu dat je je aanwijzingen bent verloren?’ Mijn ogen verwijde zich, verbaast over de snelheid van zijn verschijning ‘Ja.’ ‘We kunnen nog een spel spelen zodat je ze terug kunt verdienen.’ Een kinderachtige grijns trok aan Meteo's lippen, maar die werd al net zo snel verpest.‘Dat zou kunnen, ja.’ Nio viel ons gesprek binnen. ‘Maar jouw spelletjes zijn veel te saai en te langdurig. Ik stel voor dat we samen naar je aanwijzing gaan zoeken.’ Hij zei het niet. Hij fluisterde het ook niet.Toch waren er worden op de grijzende lippen van Nio te lezen. : ‘2-0 voor mij!’     hoofdstuk 13 ‘Ik denk niet dat ik meer weet van welke kant ik kwam. Het was veel te donker.’ Ik legde men hoofd in men nek en bewonderde zijn prachtige gelaatstrekken toen hij begon met praten. De lijnen op zijn gezicht waren perfect in harmonie. Er waren zachte ronde lijnen zoals zijn volle lippen en zijn amandelvormige ogen waarbij de buitenste hoekjes iets omhoog krulden. Er waren ook strakkere lijnen. Zijn dikke wenkbrauwen die zijn oceaan ogen perfect omlijsten en zijn hoge jukbeenderen. Ik moest mijn ogen van hem afrukken, wilde ik de concentratie her vinden om naar hem te luisteren.‘Ik loop denk ik al een tijdje door dit bos, maar ben nog nooit op donkere stukken geweest. Dat wordt dus lastig om het te vinden. Heb je echt geen herkenings punt?’ Ik wilde niet met de voor de hand liggende antwoord komen, dus dacht ik langer na. Ik zweerde dat ik het kraken van mijn hersens hoorde. Het begon me bijna te duizelen voor ik het antwoord gaf: ‘Ik kwam mijn kat tegen.’ ‘Je kat?’ Zijn ogen vloog me aan. De medeleven droop van zijn gezicht af.‘Ja…storm… hij…’ Ik slikte hard. Hopend dat ik de steeds groter wordende brok in mijn keel kon wegslikken. Driftig knipperde ik met mijn ogen. Alsof ik de herinnering die in een beeld voor mijn ogen begon te vormen, weg kon knipperen. Maar het verdween niet, de bol aan haren werd alleen maar scherper. Alleen zijn haren waren niet doordrongen met bloed.Hij was hier.Levend echt.‘Ik had die muis bijna! Bijna! Vertel me alsjeblieft dat het dringend was.’ Hij trok een pootje om hoog en keek er naar als of hij de muis tussen zijn klauwen verbeelde zo dat de pijn weg zou varen. Ik dook op hem af, als of het het laatste Limited Edition van een boek was. Ik kon me net op tijd in houden. Net op tijd voor dat Nio zag hoe hopeloos ik me voelde nu ik die aanwijzing niet had. ‘Storm, we zoeken mijn aanwijzing zo dat ik verder kan spelen,’Legde ik snel uit. ‘Welke aanwijzing?’ Hij krulde zijn staart om mijn enkel.‘De aanwijzing die me verwijst naar een deel van de steen. Heb jij hem gezien toen we bij elkaar waren?’‘Dat ligt er aan.’Mijn hersens begonnen nog harder te kraken, maar hoe hart ze ook begonnen te werken, ik kon het kaartje niet voor ogen houden. ‘Als goed is de aanwijzing op een licht paars kaartje geschreven,’ Schoot Nio te hulp. ‘De randen zijn omlijnd met donkere paarse krullen.’ Hij keek storm met samen geknepen ogen aan. ‘Die heb ik gezien ja.’ ‘Waar? Kun je ons er heen leiden?’ vroeg Nio met een veel te snelle tong. ‘Als je het echt wil vinden, dan mag je mij volgen.’‘Top. Laten we hem dan maar volgen.’ Nio nam een strakke houding aan, als of Storm zijn Coronel was die hij moest opvolgen.Ik zag een hulpvaardige glans door Storm ogen gaan, en ik hopte dat het hem zou verblinden van zijn ondeugd. Maar het duurde te kort. Hij leek het al weer te vergeten, of hij vond het leuk om spelletjes te spelen.‘Wie volgen we?’ ‘Jouw,’ Zei nio die er net zo hard in trapte als ik. ‘Mij? Maar waarom?’ ‘Omdat je zei dat je wist waar de aanwijzing van Zelda was.’ Nio Moest de rimpels van irritatie achter zijn warrige blonde lokken hebben verscholen, of hij had veel geduld.‘Wist je dat ik een gratis tatoeage heb gekregen sinds ik hier ben?’ De trots in storm zijn ogen voegde samen met de ondeugende glans. Nio hief zijn hand koninklijk op en snoerde daar mee mijn poging om iets te zeggen. ‘Waar,’ Hij hield een pauze. ‘Liggen,’ weer een pauze. ‘Zelda… haar… aanwijzingen?’ ‘Als ik zocht naar aanwijzingen..’ Hij draaide zijn pootje als of het de stok van een goohelaar was. ‘Zou ik kijken waar het donker is.’ zijn klauw wees in een gekke bocht. Het zou net zo goed op zichzelf kunnen wijzen, maar ik ging ervan uit dat hij achter zich bedoelde. Nio pakte me vast en dwong me van storm weg te lopen. ‘We hebben niet veel tijd.’ ‘Maar Natuurlijk wordt het overal licht waar hij gaat.’ Zei Storm op zingende toon. ‘Hij trekt het licht aan als een magneet.’ Zijn gezang was het soort gezang dat lokte. Ik kon het niet laten om om te kijken. En daar zag ik het, in de plooien van zijn staart. Hij zwiepte het heen-en-weer als of het een bank biljard was van 100 euro. Het was precies zoals Nio verteld had. Een licht paarse onder grond met sierlijke letters dat het me deed denken aan een zwanen dans. Donkerdere paarse lijnen krulde om de randen. ‘Zou je me los kunnen laten?’ Nio zijn gezicht verharde een fractie van een seconde, voor dat zijn mond open viel en, ‘What is going on????’ uit zijn mond rolde. Hij liet me los als of hij zich aan me had gebrand. ‘Snel.’Het kon me niet schelen dat hij er van uit ging dat storm weg zou rennen. Hij kende men kat niet. ‘Dondersteen dat je bent,’ Fluisterde ik zo zacht dat alleen zijn katten oren het opvingen. Storm draaide zich naar me om en grijnsde zo breed dat zijn tanden op een halve maan leken. Glimmend door het paarse licht dat feller was dan zo-even. Ik plukte de kaart met aanwijzing uit de vinger van zijn staart. Ik verwachte dat hij weg zou heupwiegen, maar dat deed hij niet. Nog niet.In plaats daar van verscheen de hulpvaardige glas weer in zijn ogen, als een reflectie van de smarachtpaarse lichten. Dit keer verdween het niet.‘Vergeet niet wie je bent, Zelda. Want als je je zelf verliest, zul je anderen ook verliezen.’ Het was simpel. Toch drukte het gewicht van zijn worden op mijn hart.   Hoofdstuk 14  voor mij  ‘What is going on? Waarom hebben we dezelfde aanwijzing?’ Nio Keek nog eens van de ene naar de ander kaart. Precies dezelfde krullen. Precies dezelfde tinten paars. Precies dezelfde zin. : ‘Vind de plaats waar het meeste lucht wordt uitgeademd.’          

Thaisha
0 1

Blaf

De gewelddadigheid van het bestaan overvalt de teerhuidige reeds bij het ontwaken. Slapen heeft het voordeel dat die in zijn bewustzijnsverandering immuun is voor de terreur van het lawaai. Maar het geblaf en het gehuil van de aanfluiting voor een wolf dringt grensoverschrijdend hun oor binnen. Maar is het een daad van geweld? Is er een verschil met de nachtegaal die instinctief een lied baart? Die is de deur nog niet uit of de slijpmachine bijt zich vast in hun weke zenuwen. Zou een lobotomie helpen tegen hun misofonie? Toch wil die niet doof zijn. Ooit is er een dag dat die de zeurende autostrade eens niet zal horen door een nieuwe pandemie, en dan wil die naar de stilte luisteren. Afwezigheid van menselijk geluid is hun ijdele hoop. Kraaide de haan al voor die gedomesticeerd werd? De hond is een biologisch wapen, een ontaard wild dier, misbruikt voor ons gemak. Het blaffen een daad van passieve agressie als de vlooienmagneet het bezit bewaakt of prooi opjaagt. Van jacht- en waakhond naar gezelschapsdier is een kleine stap, maar geef hen de oeros, als die maar niet loeit. Die droomde van zuiverheid en was blind voor hun eigen gewelddadigheid. Vlees eten zou moeten beperkt worden tot van nature gestorven dieren, van ouderdom, van ziekte. Overhoop gemaaide egels maakte hen pisnijdig. Op een dag zou die werk maken van de Cosmopolitan Donkey, want ook balken vond die een misplaatste grap, een aberratie. Die miste de corona-lockdown, de dolfijnen in de Venetiaanse lagune, de zichtbare bodem, de zuivere lucht. Op een nacht met avondklok kwam uit het niets een wezen uit het ghetto van bomen. Te klein voor een vos, te gedrongen voor een kat. En vervolgens een tweede. Steenmarters, twee bruute mannetjes, begonnen te vechten voor zaadlozing en terrein. In elkaar gevlochten worstelden ze over het verlaten asfalt. Alstublieft, stop met elkaar de pik en de testikels af te bijten. Geef jullie over aan al de kabels van die salariswagens, vergrijp je aan de decadentie. Een pick-up met LNG-tank reed hen bijna van hun sokken. Zelfs op het zebrapad ben je je leven niet zeker. Die schudde met hun kontje, de hartslag schakelt een versnelling hoger om het in auto-mechanisch jargon te formuleren. Als binnenkort de eeuwenoude eiken moeten sneuvelen voor de overbodige keerlus, zal die zich vastketenen aan de bomen. Wanneer ben je een groene fascist? Als je meer geeft om de laatste blauwe vinvis dan om een verdronken zeemeerminnetje op de vlucht voor oorlog en honger? Die was woke en ijverde voor totale dekolonisatie, maar was ook ooit gedwongen opgenomen nadat die zich volledig ontkleed had in de winkelstraat. Red de schaamluis had die geschreven op hun naakte huid. Ik ben een harige symbiose van triljoenen cellen, hoe ouder de bultrug hoe meer zeepokken. Ik ben weerloos, alle teken en bloedzuigers mogen gedijen op mijn grenzeloosheid, tot ik wormstekig verga en opga in stuifzwammen en judasoren. Die zag hun stad voor wat ze werkelijk was: een reïncarnatie van Babylon, maar in plaats van sodomie was er de hersenspoeling van verdienste en een gehaaid verbod op openlijke jaloezie, terwijl de eendimensionale hebzucht alles dreef. De legale vastgoedmaffia en bouwterroristen waren de ware leiders van hun leefomgeving. Met overfokte pitbull terriërs bewaken ze hun bezit dat ze zonder scrupules en met meedogenloos geweld gecumuleerd hebben, niet wetende dat de wolvinnen terug zijn. De kinderen verstoten door de narcistische psychopaten omwille van hun zachtheid zullen zij zogen. Het geblaf, geboor en gehuichel wordt overstemd door hun gehuil. De hemelse vrede is altijd ondermaans geweest. Enkel de vergankelijkheid is eeuwig. Wolvinnen zogen de stichters van de nieuwe stad. Geweldig. Tjens Couter - Walking the dog (1978)

Kameraad 60
37 2

Bizar 300 woordenverhaal

Wat een gefriemel. Ik was duidelijk niet alleen op de plant waar het ene eitje na het andere uitkwam. Ik wilde niet meteen door een vogel verorberd worden en haastte mij naar de onderkant van het blad waar ik aan mijn spinselwerk begon om mijn buikje vol te vreten. Nu is de tijd rijp om mij te verpoppen en van gedaante te verwisselen. Het kleine harige rupsje wordt straks een prachtige distelvlinder. Net als mijn moeder zal ik fier zijn op mijn oranje vleugels met zwarte vlekken. Ik merk hoe een soortgenoot naast mij zich heeft ontpopt en kijk aan tegen de bruin met witte lijntjes in het fijne vakjespatroon van zijn machtige vleugels met ronde oogvlekken. Dan barst ik uit mijn cocon, maar hemel! Dat zijn geen vleugels maar twee uitpuilende schouderbladen. Waar fijne pootjes horen te zitten, zie ik twee armen en benen.  Alleen de kleur van mijn haren herinnert mij aan de bruinoranje vleugelkleur van mijn soortgenoten. Soortgenoten? Tot welke soort behoor ik nu? Ben ik nu ontpopt, neen ontaard tot een mens? Zal ik nu nooit kunnen vliegen? Is de kleurenpracht van de vlinder voortaan nog enkel zichtbaar in de iris van mijn ogen? Of moet ik mij voortaan kleden in de tinten van de regenboog om mijn verloren glans te evenaren? Waar moet ik als mens naar op zoek gaan om schoonheid te vinden in mezelf en in de medemens?Zou het volstaan om naar vlinders te kijken, die zich laten meevoeren door de luchtstromingen op aarde en neerstrijken waar ze  kunnen aarden en welkom zijn? Kan ik leven zonder een vlinder te zijn of wil ik kunnen wegvliegen van de pijn? Dan hoor ik het oude liedje van Boudewijn de Groot. Hij zingt: om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn.  

Vic de Bourg
4 1

Het morsende melkwoud

«Het melkwoud van een jonge hond» is een tweede doorgrijpend fragment uit De eerste vertelling rond Bloedhaen, in de late nacht van 2023 door Ŭriël Bloedhaen hernomen op rekest van de families H & B. Opgedragen aan Katleen, Helen & Laïs.   2.   Onder het melkwegwoud van haar Hubble-beeldprojector kan de slaapkamer van Wiene in andere nachten een ruimteschip worden, een vehikel van verbeelding, een ruimterups, een reisbus richting nergens. Reizen richting nergens, daar scheept ze vaak op in, de melkwegastronaute. Speeskroezen, ze heeft er zelfs een woord voor bedacht, voor het vele reizen ’s nachts. Spacecruisen in feite. “Het gigantische universum,” giechelt ze soms, “Is een gigagiga-uitvergroting van mijn eigen kop! Rotkop. Pukkelkop. Blondekop. Boemmm.”  Kola had Wiene geholpen de sterrenprojector uit het doosje halen en aan te sluiten, het ging maar om een kabeltje. Niks om het geduld bij te verliezen. Toch had ze de driftige Wiene moeten gebieden om het jachtmes neer te leggen waarmee ze de verpakking te lijf wou. “Dat kakplastiek altijd!” had Wiene gekeft. Maar Kola heeft wel vaker een kalmerend, temperend effect op haar nicht. Ko’tje vindt van Wiene dat de zenuwen dikwijls veel te strak staan aangespannen.  “Nergens voor nodig,” sust Kola dan, “We lopen hier toch maar niks te doen. We lopen gewoon ons leven uit te zitten. Het enige wat gebeurt is dat we 'n paar keer moeten wisselen van krakkemikkige vorte kruk.” "Troon," verbetert Wiene. De glorieuze Hubble-hemeltaferelen zijn projecties van een kinderlijke rêverie die ze koestert in het donker. Thuis laat ze de sterrensluiers elke nacht verschijnen op de vlakte van een kraaknet wit plafond, schuinboven het hemelbed, een gezegend erfstuk van haar grootmoeder -het enige. Verscheidene heelalplaatjes kwamen bijgeleverd met het dia-apparaatje op de nachttafel, wel een stuk of twintig plaatjes, alle nogal flou. Maar ze heeft, Wiene, zoals in alles, maar twee-drie favorieten gevonden. --- “Mijn neef,” denkt ze voorvoelend, ze denkt hem zelden bij de voornaam, een naam die zelden voorkomt, “Mijn kozijn is nog niet ver gegaan, te weten van dat Boek. Hij weet nog bijna niets. Dat boek kan veel kapotslaan. Wil hij het wel weten? Hij heeft het mij beloofd. Moét dat willen weten. Hij zal mij toch alleen niet laten?" Ze strijkt met de vingers over het onsterfelijke hart dat tussen twee bleke pronte borstjes rust. Het geneest. Ze herneemt: "Wacht maar: ’t zal verrevan een goeie worden, die verse dag van hem. Daar zal ik voor zorgen, voor de zoveelste keer. Maar hij vergeeft het wel. Hij moet.” De knop gaat om. In de chique dure stadswinkel, herinnert ze zich, lag er granola voorbereid met appeltjes. Geroosterde nootjes, had ze verder gezien, droge bessen, Medjouldadels, gedroogde vruchten, Goji-bessen, amandelbrokjes, en al van die gezonde kleine pitten.. "die samenverzameld Pitten heten." "Zaden en pulp en pitten die apert bekendstaan tegenwoordig," gniffelt Wiene, "Bij al die aardse hippe moestuinvrouwtjes die mij per bakfiets pogen de baan afrijden. Schijthipsters alom." Aan camionfietsbakken, dieselbrommerkes en reisvaliezen heeft ze evenzo de hekel als aan hipsters. Poseurs, vindt ze. Geef haar nu eens ongelijk? Wiene joepert fluks uit bed, schikt haar peignoir, tippelt naar de keuken, prutst haar broekje vantussen de billen. “Kakstof!” kat ze luidop tegen zichzelf. En vervolgt: “Tijd toch voor een nieuwke, ze. ‘t Begint op uw systeem te werken van almaar tussen uw gat te friemelen, hé Wickie? Ja dat ís gewoon. Maar wie verkoopt er zulk een kakstof toch? We zullen vandeweek bij Hunkermöller kijken voor zo’n broekske. Ge kunt zien dat ge ’t eerst aanpast. Of misschien keer een deftige pyjama kopen, Wiene? We zal mama vragen mee te gaan. Zij weet veel van stof af.”  Geen granola in huis, wist ze. Ze graait naar een selder, breekt een stronkje af, flikkert de rest terug de koelkast in. Stukje selder, mosterd bij en zilveruitjes, ook soms een augurk. “Snoepkes van de natuur,” smekt ze, lost een boertje, laat een bokske los, slikt een slordige twintig druiven weg. Ze heeft altijd honger, maar weet niet goed naar wat.  “Zou hij nu ook nog eten?” denkt ze. Maar Wiene ziet de melkmaan vol verschijnen. Ze kijkt weifelend om zich heen. Welwetende dat hier weerwolven niet werkelijk bestaan, dat wel, maar je weet nooit in deze uithoek. Er bestaan tenslotte al die onverklaarde gruwelgetuigenissen uit de diepe wouden van Amerika, die vandaag nog aanzwellen. Men weet nooit op deze wereld. Hij is er niet alleen. Geloof me dan eindelijk. Geloof mij: Ŭriël.    

Lucien Haentjens
220 5

De Herbegast

«De Herbegast» is een aangrijpend fragment uit De eerste vertelling rond Bloedhaen, een momerabel en machtig epos, in de late nacht van 23 december 2023 voor de laatste maal hernomen door Ŭriël Bloedhaen op het verzoek van de aimabele families H & B.   1.   Moet ik dan helemaal herbeginnen. De gedachten komen traag op gang, versnellen dan een poos, botsen tegen mekaar aan en donderen slaags neer. Een kille lentenacht. Boven het buitenterras fladdert een kaneelbruine vleermuis, de laatvlieger. Een man hangt in de slaapkamer flodderig op bed. Licht brandt er al lang niet meer. Buiten hangen slierten nog van toep boven de asbak. De laatvlieger zwaait af. Veertien nachten eerder is het Boek opengegaan. Het geruite boek van Bloedhaen. Er wordt niet in gesproken. Het boek bleef altijd stil. Het boek blijft altijd dicht, om daarmee te beginnen. --- Kilometers verderop zoekt zijn ontschminkte, maanblonde nichtje opnieuw een gewiekste manier om zich tot rust te brengen, zichzelf tot kalmte te beliegen, zo omschrijft ze het, docerend als ze doen kan over de kunst van het bedrog en de leugen die haar mateloos intrigeert en boeken doet lezen waaruit te stelen valt, waaraan ze haar listen kan slijpen. Spitsvondige lievelingsboeken -Het Verdriet en Daniel Wallace als oudere Oma's aan de top- slingeren overal bij haar nabij rond in de buurt. Besnuffeld, beduimeld, beplekt en zo bemind. Wiene ligt uitgestrekt en gespannen op bed, niet te verbuigen, als een mes in een bestekset. Ze laat de adem los. “Ge zijt weer aan het mieren door uw kop. Relax, Wickie, relax..” denkt ze temmend, “Denk aan hém ofzo. Die keer toen op de kermis, bijvoorbeeld, toen de kots er spuiend uitvloog. Een kalfke leggen! Hi-hi.. Wij zijn toch allemaal kastaars, wij samen.” Met dat laatste zou hij ongetwijfeld akkoord gaan. Hij geeft haar doorgaans zwijgend een akkoord. Meestal omdat hij het eens is met haar, voldoende om in haar uitspraken te berusten. Vannacht, echter, denken ze ogenschijnlijk heel anders. Hij, een geschaafde boordevolle kop, dronken, droefgeestig, landerig, houdt vast aan de hurley die vertrouwd ligt in zijn hand, minzaam langs het heft strijkend, tobbend, tot zijn vingers het blad bereiken, waar vege bloedvlekken het bleke hout beplekken. Hij ontwaakt uit de nevel. “Kakhout toch, dat essenhout. Schandvlekken zijn dat. Of zou het ‘eshout’ zijn? Nee. Het wringt, dat woord. Moet ik die hurley dan echt beginnen vernissen?” Hij gromt. Kijkt naar buiten, de nacht in. Hij kapt een vers glas Beaujolais naar binnen. Leegt de fles. Wiene ondertussen ligt onrustig te verzenuwen, almaar te herpeinzen op al die vreemde zaken die zomaar zouden durven gebeuren. Op de wereld durft er veel gebeuren. Ze zouden realiteit kunnen worden, die dingen, tenminste: mocht de zwarte doemregen van haar angsten uit de hemel komen vallen om ook de echte wereld te doordrenken. Dat blijft voorlopig uit. De wereld wil niet mee, altijd, in drenkelinggedachten.    

Lucien Haentjens
169 4

Aanhef van Selène

«De aanhef van Selène» is een onzindelijk fragment uit De eerste vertelling rond Bloedhaen, herbegonnen in de nacht van 23 december 2023 door Ŭriël Bloedhaen op verzoek van de aimabele families H & B.   […] Het is nog moeilijk te ontlopen, dat lithium. Maar vaderke Carolus, enfin Wütmer dan, de nieuwe bakker, niet Vader Pilchard, die alles liefst mechanisch doet, met de blote vuist, nee Wütmer, de geweldloze zoon, Wuut doet tegenwoordig alle zeven Carolusbakkerijen laten voortdraaien zonder ook maar 1 gram van dat vermaledijde lithium te importeren. “Voorlopig nog geen enkel probleem,” herhaalt Wütmer dan. “Neuten over dat sjienese schijtlithium altijd,” durft hij er soms onhoorbaar achteraan te mompelen. Soms trekt hij de broek op. “Er is geen ceintuur die de beleefdheid heeft om mij deftig te willen passen,” peist hij treurig. Hij zegt voortdurend: “voorlopig geen probleem”, ook in veel andere dringender omstandigheden, die om de alertheid en de doortastende reactie smeken van een bedrijfsleider met een gezond hart voor de zaak. (Wat daarom geen gezonde zaak betekent voor het hart, weet ook de commerçantenbende Bloedhaen, die zwijnenpan.) Wütmer Carolus spreekt bedeesd als een betaste koorknaap, de bakker, die nochtans een molen van een vent is, met klauwen groot als wieken. Ziet men het contour van Wütmer af komen kuieren op straat in het pekke schemerdonker dan weet men gelijk: “Ow. Dat daar is een echte echte Kerelbeeknaar. Een echte flinke Kerel. Onze Wütmer, onze Wuut." Wutie voor de maten. Terwijl, in de realiteit, loopt Wuut soms bang nog van zijn schaduw weg. Rap verschieten doet Wütmer, die ondertussen eind de veertig is. Stress, paniek en een piepende flatulentie tesamen hebben Wütmer al meerdere hoofdrollen moeten bezorgen in een wilde schare van de schaamtelijkste, meest gênante onsterfelijkheidspassages en slapsticktaferelen uit De Groote Gemeentelyke Anekdoote-Almanak, de GGAA, de GA, zoals de almanak bij Carl Kinboter, de gemeente-archivaris, acronimies in de documentenpapieren staat afgekort.  Mensen zeggen er nogal benauwd De grote Gemene tegen, tegen dat vadsige strontboek, of kortweg de Gemene. Talrijke waardige eervolle families uit Kerelbeke plus omstreken zouden de Gemene liefst verbrand zien worden en tot as en stof verstampt. Het is met de eeuwen echter een volumineus ingebonden dik kluitenboek geworden dat niet zomaar kan fikken. Dat is althans niet wat er mee zou gaan gebeuren, mee dien almanak. Na het vele vele bakken ’s nachts en ’s ochtendsvroeg, terwijl de machines nog staan na te schudden, bolt Wütmer uit voor de verdere dag. Hij stopt dan hollend met rondlopen te bakken. Knipt de vele lampen uit. Tl-lampen in overtal in Wütmers atelier: de bakker werkt niet graag in de donkerte, ze weegt op zijn gemoed, dat doet ze, ze weegt en ze weegt tot de nachtegaal weer toeslaat. De verzoeking van Ktulu. Tijdens de donkerte van nacht moet Wütmer wachten tot de tsjiftsjaf ’s morgens aan een riedeltje begint. Dan is hij gerust. Voor de rest is hij zeer op zijn gemak, Wütmer.  Het Carolusatelier staat tegenwoordig vol geurige vlinderbloemigen die hij inkoopt bij Majka, de moeder van de knappe Selène, alias Sefke, of Pip, een vuile Macedonische speelgoedpop met een ferme franke teut soms, die Sef. Voor de rest? Pff. Is Wütmer op zijn gemak. Verkopen doen zijn heerlijke vitale biobroden vanuit hun eigen zelve. Ze rollen automatisch van de toonplank af, om zo te zeggen, als knapperige en vanbinnen nog kneedbare speltkeutels uit de natuur. De Carolusbroden zijn flinterlicht gezoeten met een stipt decigrammenaantal speculozenhars en worden tijdens de Grote Mengseling bijbestoven met Indonesische citroengrasimplantaten uit ergens een Korea, plantaten die goedkoper zijn dan Taiwanees-Chinese. Bestoven Carolusbroden: de klanten zijn er zot van. De bedeesde bakker trekt ’s namiddags graag een pintje open, een kramuukske. “Ktchsss” klinkt "een kramuukske dat openkeert", of waarvan de kroonkurk er met de tanden wordt afgetrokken. Lokale pils Kramuuk vloeit volgens de legende voort uit de zeikend natte Telge, het lokaal vervuilde buchtriviertje dat door de vele locals met zin voor overdrijving de Stroom wordt genoemd. Ook Wütmer Carolus is een trotse inwoner van de groene Vlaamse Streek waarin zijn stamboomstronkfamilie opgroeide en opstond. Hij wil de Streek ooit op een prachtige bukolieke ochtend in de streekkrant fiermaken en blozendoen van trots op hem, de dromerige vikinghoofdman: Wuut de Verdienstelijke. “Ondernemen is mijn doel om zelfstandig te verwezenlijken,” pompt hij zich soms verse dagmoed in.   Wütmer kijkt ‘s namiddags met een speciaal abonnement uren naar de live-televisie uit Taiwan, een Chinees ilydisch eiland waar ze technologisch uitblinken zegt Wütmer, om zelf ideeën op te doen. Maar enkel de goeie ideeën welteverstaan, die de investering waard zullen zijn als het grote moment daarvoor gekomen is en zijn vrouwke Lucille, een bluesgitarist, ermee akkoord zal gaan. (Over Lucille raakt men nooit uitgepraat. Een verhevenheid is zij, een Kerelbeekse edelsteen. Haar zwarte Gibsongitaar bepingelt de mensen tot zilte tranen toe.) --- Ideeën ideeën ideeën, de beste bakker van heel Kerelbeke, en hij droomt naar de goeie ideeën. Welke ideeën, specifiek? Tja.. Dat is de vraag van een miljoen. Vragen naar ideeën is vragen om problemen. Iedereen heeft er meerdere. Vanzelf ontstaat er een oversaturatie onder de boodschappers, de dragers, de lakeien, de verspreiders en de bestrijders van ideeën. Ontelbare ideeën die ook op zichzelf onveilige gedaantes dragen waar ze over de wereld in rondwaren. Er ontstaan dagelijks afgrijselijk lange files van waanzinnige ideeën met verkeersinfarcten, kopbotsingen en slachtoffers alom. Bloed spuit over heel de wereld uit die taferelen (ter vermaak van Nyarlanhotep, de kruipende Mist). Uiteindelijk zijn het niet altijd de beste ideeën die overblijven. Er moet geluk gemoeid mee gaan. Het lijkt zo met ideeën, als met de diepste gevoelens, dat ze onafgebroken verbrijzelen. Dat een mens almaardoor moet herbeginnen met zichzelf en naasten te vermaken en herop te lappen. Jonge Wiene beschouwde het ’s nachts, piekerend in bed, zoals vele mensen, als een Berg die ze op moest klimmen om er daarna terug vanaf te storten, recht weer het ravijn in. Een ravijn ja, vond ook de onzekere Sef, een vuil donker meisje waar Wiene maar heel soms iets aan had. Meestal ontmoetten ze elkaar langs de kant van de baan die normale burgers dagelijks blinder aflegden en sneller. De Lucebertlaan, noemde het slenterende sufkoppel lethargisch de zwierig lange sierkerslaan, die in de feiten doorgaans de A. Rodenbachlaan was. Een Ravijn ja, bedacht Sef onmiddellijk een beeld. “Laat ons zeggen Wiene: een Ravijn waarin er dan hopelijk ooit, als ge na de neergang en de Val nog overleeft, een paar symbolische gold nuggets onder uw ogen liggen te blinken,” sprak Sefke zacht en helder. Ze hield halt, dacht na en sprak verder: “Des pépites in ’t Frans en wij zijn des petites. Ge weet wat ik bedoel, toch, of praat ik warrig en onduidelijk? Misschien ontdek ik ooit in ons ravijn Wiene, na onze zoveelste Neerval, een paar figuurlijke goudklompjes, uitgebraakt door de Draak van Gulden Sterrenstof die verborgen in de aarde slaapt.” Bij de idee errond en de briljante gedachte aan goud begonnen haar oogjes zwart te blinken, als die van een schrander pesterig ekstertje dat een oorbel van Culet bespot. Nooit had Wiene zulke zwarte amandelogen gezien als die van Sef, tot ze mekaar ontmoetten. “Maar ook de zwarte kaft van een boek moet je altijd eerst omslaan,” hadden de neven haar aangeleerd, “Om te kunnen zien welke prachtige bijzondere vertellingen er allemaal en overal in voorkomen.” Wel. Als dat gold voor de Necronomicon van Alhazred, vond Wiene, dan kon dat absoluut voor Sef. En zo had kleine Wiene, haar grotere neven indachtig, een waardering aangelegd voor Sefkes eigenaardige verhalen, voor het zo afzonderlijke boek dat Sef zelf heel graag wou worden. Sefs boekje stak bovendien vol vuile verhalen. Vuil maar zonderling. Niet allemaal verzonnen. “Vuil,” dacht Wiene dikwijls, “Maar proper scherpgesteld uw boodschap, beste Sef.” Alleen doet Sef ook vandaag nog steeds niet graag aan boodschappen. Alles behalve een boodschapper wil ze zijn. Er gaat enkel een wierelende warboel van gedachten in haar om, een orkaan, Orkaan Gust wordt hij door Sef genoemd, ook wel Gustaaf!, een schimmige storm van gedachten waarin ze rondwaait langs de baan waarop ze Wiene destijds aansprak. Hun beider haren woeien toen de lucht in, vroeger, want ook Wiene kon stormachtig wild tekeergaan. Wiene het blondje en Sef de zwartharige: twee zeer contraire karakters brachten ze samen, die twee verre kameraadjes uit tegengestelde windstreken. Wat Sef dan weer aan Wiene apprecieerde was dat ze niet voortdurend onderbroken werd wanneer ze op een zachte toon haar warboel in de lucht wou gooien om er woorden uit te plukken en de beelden die ze nodighad om een van haar beruchte vuile uitspraken te vormen. Ze deed dat zelden à la minute, Sef. Ze wachtte geduldig op zichzelf, tot alles in het seffige beeld- en spraakcentrum er klaar voor lag, en begon dan pas vlot te praten. Zodra zij begon te praten stopte meestal Wiene, om het Sefke met aandacht te beluisteren. Ook nu was Sef niet uitgepraat. Het beeld dat zo-even tot haar gekomen was, het beeld van een blonde Ikarus die het ravijn instort en daar haveloos iets blinken ziet, bracht haar op het pad van een klein vuiligheidje.  “Liever,” sprak Sef stil, “Liever trapt ge blootvoets op een goudklompje in ons ravijn dan daar onder uw neus te vinden een keurige dikke dampende golden drop. Plop!”  “Hi-hi-hi-hi..” brak Wiene met Sefke in een ellelange giecheling uit. De snottebessen smeerden langs hun rode bloze kaakjes. “Gij weer Vuile Sef!” grinnikte Wiene. “Kind toch.. Hi-hi. Zijt gij ooit naar een therapeut gemoeten, Sefke?”  Wiene luisterde graag naar Vuile Sef. Ze vond haar uitspraken soms vuil ja, maar beeldrijk leugenachtig. Grotesk soms, een woord dat Wiene eerst moeilijk kon bevatten, maar Sef had zot geholpen met gedichten en de doodles, de Doedels van ’t vuil Sefke. Wiene kon er -meestal- goed om lachen, om dat donkerharig Sefke met het Perzisch-Grieks gelaat. Macedonisch paste haar als beschrijving meest: Sefs ouders kwamen allebei uit Macedonië vandaan en op Kerelbeke terecht. Haar vader, een esoteer, een sterrenwichelaar, was mysterieus gestorven. Ze was een zwerverskind, onrustig als de pest. Ze deelde met Wiene een paar donkere onzekerheden, kwetsuren zeg maar, waar ze ’t samen liever nooit over hadden, die twee, spelend in het stof van eeuwen, filosoferend, en elk jaar uit mekaar groeiend.  

Lucien Haentjens
196 3

De derde vermissing

«De derde vermissing» is een stout fragment uit De eerste vertelling rond Bloedhaen, een machtig en memorabel relaas, in de nacht van 23 december 2023 voor de laatste maal hernomen door Ŭriël Bloedhaen op het verzoek van de aimabele families H en B.   […]   «Luctor et Emergo» stond sierlijk in de duikersklok gegraveerd die Sef die middag uit het hoofd takelde en uittekende in het seffige doedelboek. Net flink gegeten had ze. Twee borden spaghetti alla carbonara, naar een vleesrijk Thracisch recept van moeder Majka, vergezeld van een volle Vinica Mavrud. Majka schonk de drie kinderen rode wijn bij een maaltijd om de stoelgang te bevorderen. Ze werden er bovendien creatiever van, geloofde Majka, en assertiever op de school. Inspiratie voor de nieuwste tekening had Sef uit Alice’s Adventures in Wonderland gehaald, gekoppeld aan een klassiek klokontwerp van Leeghwater. De leeghwaterklok was tot de nok gevuld met gedrochtige H. Bosch-figuren die vermaak vonden in het begooien van mekaar met poepsteenkeutels. Sefs humor was een aparte en haar voorkeuren lagen ver uit mekaar. Bescheten van het noodlot was de duikersklok van Sef naar de zeebodem gezonken maar, besloot Sef de pentekening: “De wapenspreuk als final touch zal mijn Hiëronimusduikers ongetwijfeld moed inschenken.” Ze liep volop in de ideeën en de illustraties verdwaald toen ze snoepend de Rodenbachlaan inwaaide. De dikke zure matten van kruidenierster Vera vertrokken Sefs gezicht tot komische, sardonische grimassen. Halverwege de Lucebertlaan, zittend in het gras, staarde Wiene haar tegemoet. “Wat is ze nu weer aan het eten? Wijngaardslakken?” dacht Wiene, “En die kleren: Oh my God. Sef toch. Gij sloor.” Sef, die soms onverklaarbare aanvallen kreeg, soms middenop de dag, stapte behoedzamer op Wiene af dan ze anders al deed. Ze voelde onheil naderen, onwetend waarvandaan. Met elke stap groeide de onrust. Het begon te waaien. Sef verkrampte, liet het snoepgoed in de aarde vallen, rommelde in haar tas naar sigaretten. Die laatste meters liep ze wankelend naar Wiene toe, die haar omhelsde en een kus gaf op de klamme gloeiende wang. “Ik ben content van u te zien,” fluisterde Wiene, en nam de sigaret af. Ze streek Sefs zwarte haren opzij. Wreef haar met de kinderduim een kruisje op het voorhoofd. Wienes staalblauwe ogen monsterden het meisje hartsgrondig. Zonder te bevroeden, ze was nog veel te jong, hielp Wienes saffieren aanblik om het kwaad rond Sef te luwen. Een fijne gouden draad liep tussen Wiene en de wolken. Ooit had ze hoog boven, in de Germaanse grote Zaal, op een glazen hemeltroon gezeten. Minzaam doch onaangeroerd. --- “Sef. Wij zouden van u een mooie vrouw kunnen maken. Om uit te huwelijken aan Lancelot.” “Wat ben ik daarmee?” zei Sef, “Als we thuis niet eens een spiegel hebben? Wij zien ons eigen thuis niet graag, mijn broer en zus en ik.” “Maar ik zal u een spiegeltje cadeau doen! Dat is toch geen moeite, liefje. Ik steel constant dingen. De Lancelot kan ik meehelpen zoeken. Er zijn altijd vier keuzes, vier beslissende assen waarop de jongens uitstaan: wilt ge een lieve? Een slimme? Een knappe? Of een geestige?” “Nee,” zei Sef resoluut, “Die wil ik niet. Bol af. Ik hoef geen cadeaus van u, van niemandniet. Trouwen doe ik nooit. En Lancelot bestaat niet.” “Trutteke,” sneerde Wiene terug. “Stuk pretentie. Eeuwige wanhopeling. Gij hunkert naar een god, Sef, een goddelijke vent. Maar die leven er hier niet hoor. Een halfgod die volstaat niet nee?" Ze histe en beet geërgerd op de geslepen witte tandjes. Het verbaasde Sef dat Wiene zoveel hart kon voelen voor een zaak die de hare nauwelijks was. "Wees gerust," beet Wiene toe. "Niks krijgt ge nog van mij. Een magere vertelling kunt ge vandaag nog krijgen of een saflet op uw bloot gat, omdat ge die spekken daarjuist op de grond hebt gegooid in plek van aan míj te geven.” Sefke zag een kans om het thema te meanderen. “Bloot? Mijn poep is geen cadeau meer, Wiene. Er begint al celluliet te kweken. ’t Is daarom dat ik met zoete spekken zo’n haatliefderelatie heb: ze kleven allemaal aan de poep, die gummy begint aan te voelen. Gummybillekes, zegt Mama.” “Nu al celluliet? Maar kind toch. Dat kan gewoonweg niet. Gij loopt voor op onze leeftijd, quoi. Laat eens zien? Ge moet in elk geval meer sporten.” Wiene bestudeerde aandachtig de beide billen van Sef, blozend geëmballeerd in een rafelig zwart onderbroekje dat ‘s zomers naar de zilte zeeman rook, giste Wiene, waar Sef al enkele keren mee gespot was, tussen het hoge gras langs de oevers van de Telge, waar ze het seffige hoofd op hem te rusten legde, telkens wanneer hij thuiskwam, om kort nadien weer te vertrekken. Perfect zo, vond Selène: “Hij mag mijn leven geen verwachtingen brengen en geen standvastigheid. Hij vertrekt maar weer zoals hij gekomen is: voor niks. Maar als hij weg is dan zie ik hem anders. Dan hou ik dieper van hem. Liefst wil ik altijd van hem houden, van een man. Een ganse man wil ik. Maar het is moeilijk! Ik krijg hem steeds maar in stukken terug.” Nu was Sef was niet meer gerust te stellen. Koortsig werd ze aangevallen. Haar horloge met Romeinse cijfertjes bedoomde, werd onleesbaar. Haar borstkas vulde met wind, haar buik ontstak in onmin. Alles in haar hoofd werd weggeblazen. Er kwam in de plek een grijs wolkendek te hangen, van boven Sef tot onder. Ze kon haar voornaam niet meer vinden die tussen de wolken was verdwenen. Tijd noch ruimte stonden haar bij. Ze werd opgezogen door een witte onbekende overmacht. Een helder wit licht stak op in de lucht, werd op Sef gericht en scheen haar recht de schedel in. Bevend zag ze licht aan. “Dit wordt mijn derde vermissing,” paniekeerde ze. Alles kolkte. De naald sloeg tilt van het antieke kompas waarop ze de straten navigeerde, de tweedehandswinkels, de school, de onguurbuurten van Kerelbeke, kortom het hele leven, alles saboteerde. Een grijze overmacht verzwolg Sef met huis en haard. Alles draaide, vertraagde, zeeg op en neer weer. De mozaïekwand met beelden van haar jonge leven trok zich voor haar ogen op, de zwarte ogen waar Sef al zo vaak onheil zag mee naderen. Ze was het vaste noorden kwijt. En het oosten, waar ze vandaankwam, leek haar terug te roepen naar haar geboortestreek in de Macedonische bergen, waar mensen nog stierven aan een eenvoudig, gelukkig leven. “De eenvoud siert ons.” Het was een spreuk van Majka, Sefs mama. De edelmoedige Majka, een getalenteerde kleermaakster die carrière had gemaakt als costumière bij de Vlaamse opera's, leefde teruggetrokken temidden de eenvoud en het kleine geluk dat ze pas op latere leeftijd mocht vinden. Majka was op rust gesteld en streefde daarin de perfectie na. Ze had lange spirituele reizen ondernomen om tot onthechting te komen en de aanvaarding te bereiken die ze maar niet uitgelegd kreeg aan Sef, haar eigenzinnige duistere dochter, die nergens in geloofde, te beginnen met zichzelf.  Ze kreeg een klap in het gezicht. Wiene kon hard uithalen. “Aww! Godver, Wiene! En ik voel mij al niet goed! Waarom doet ge dat nu!? Psychopaat! Beheksende narcist! De gele písvlek die ge zijt!” “Hi-hi.. Pisvlek,” herhaalde Wiene, “Maar waarom ik u de lap geef? Omdat ge nu weer bij de wereld zijt. Bij het bewustzijn dat de wereld aan ons toont. Of hoe denkt gij over die maffe Simulatietheorie, Sef? Over die zaligen nerd Bostrom? Wees eerlijk, juist vandaag, toe.”  

Lucien Haentjens
174 3